De sterke, een belangrijke stad in het filistijnse land, in zuidwest Kanal ln, niet ver van de kust van de Middellandse Zee. De stad werd aan Juda toegewezen (Joz. 15:47; Richt. 1:18) en was later weer in filistijns bezit (Richt. 16:21; vgl. 2 Kon. 18:8). Profeten verkondigden het oordeel over Gaza (Am. 1:6; Sef. 2:4; Zach. 9:5). Ook in Hand. 8:26 wordt de stad genoemd.
Categorie: G woorden
-
Gebed
Het gebed is een roepen (1 Kon. 8:28), smeken (1 Kon. 9:3) met tranen (Jes. 38:5), een gedenken en belijden (Deut. 26:5 w; Ps. 32:10) en lofzegging (Neh. 11:17) voor Gods aangezicht. ‘Laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God (Fil. 4:6). Het voorgeschreven, geformuleerde gebed heeft een plaats in de tempeldienst (de Psalmen! vgl. Ps. 72:20; 142:1); maar ook het niet-cultische, persoonlijke gebed wordt vaak vermeld (Gen. 24:12 vv; Ex. 9:33; 2 Kon. 20:2; Matt. 6:6; Mare. 1:35). Als gebeden wordt ten behoeve van anderen, ook voor vijanden, spreken we van voor-bede (Est. 4:8, Matt. 5:44; 2Kor. 1:11; 1 Tim. 2:1). Mozes, profeten, priesters, apostelen, Jezus doen voorbeden voor de mensen (Ex. 32:30 w; 1 Sam. 7:5; Jer. 18:20; Ez. 9:8; Am. 7:2 w; Joh. 17; Rom. 10:1; Fll. 1:4; Hebr. 5:7).
Paulus wijst op de H. Geest als voorbidder: wij weten niet wat wij bidden zullen, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 8:26). -
Gebeden
van afgodendienaars en booswichten en ook schijngebeden zijn waardeloos (1 Kon. 18:26; Ps. 109:7; Spr. 28:9; Jes. 1:15; Matt. 23:14), maar het gelovige gebed van de rechtvaardigen en oprechten vermag veel (Jak. 5:16; vgl. Spr. 15:8; 15:29) en naar ellendigen wordt gehoord (Ps. 102:17, 18). We horen van tafelgebeden (Deut. 6:12; 8:10; Matt. 15:36; Hand. 27:35), van gebedstijden (Dan. 6:11, 14; Hand. 3:1; 10:30), gebedshoudingen (Gen. 24:26; Ex. 34:8; 1 Kon. 8:22, 54; Ezra 9:5; Ps. 28:2; 134:2; Marc. 11:25; Ef. 3:14; 1 Tim. 2:8) en gebedsrichting (Ps. 28:2; 2 Kron. 6:34; Dan. 6:11). Inleiding op het gebed is vaak de vraag of God wil luisteren, en acht wil slaan op wat gezegd wordt (1 Kon. 8:28, 45; 2 Kon. 6:20; Neh. 1:11; Ps. 4:2; 54:4). Maar het aanroepen van God als Abba (Vader, Matt. 6:69; Marcus 14:36; Rom. 8:15 vv; Gal. 4:6 v) getuigt van het vertrouwen van de bidder die in Jezus’ naam tot God komt (Joh. 15:16; 16:23 v), dat de HEER verhoort (Matt. 7:7; Joh. 5:14). Voorbeelden van gebeden in de bijbel zijn: het gebed van Mozes (Ps. 90); van David (2 Sam 7:18-29); van Salomo in de Tempel (1 Kon. 8:28 vv); Jona in de vis (Jona 2); van Manasse in de gevangenis (2 Kron. 33:19); van Hizkia (1 Kon. 19:14-19; 20:2 v); van Daniël (9:17) vele Psalmen (Ps. 72:20), van Habakuk (3:1 vv); van de christelijke gemeente (Hand. 4:24 vv) en in het bijzonder het gebed dat Jezus ons geleerd heeft, het Onze Vader, latijn Pater Noster (Matt. 6:9 vv; Luc. 11:2 vv).
-
Gebedsriemen
N.a.v. het voorschrift in Ex. 13:16 en Deut. 6:8; 11:18, worden doosjes met op perkament geschreven teksten met een riem vastgemaakt op het voorhoofd en de linker-bovenarm. De gebedsriemen worden genoemd in Matt. 23:5.
-
Gaan
Er wordt veel gereisd en getrokken door de mensen in de bijbel. In het bijzonder de aartsvaders gaan van de ene plaats naar de andere (Gen. 13:3; 26:17, 28:5; 29:1). Dat geldt ook voor het volk Israël gedurende de 40 jaar van zijn tocht door de woestijn (Ex. 15:22; 33:1; Num. 21:16, 18; Deut. 8:2). Ook Jezus en de apostel Paulus zijn voortdurend onderweg (Matt. 4:18; 9:1; 16:21; 26:36; Hand. 13-28; 2Kor. 11:26). Dikwijls is het gaan een op weg gaan. Het duidt op een wending, een ingrijpende beslissing, die wordt weergegeyen met de uitdrukking: hij stond op om te gaan, hij maakte zich gereed om – (SV: hij maakte zich op -) of door de aanmoediging: Komt, laten wij gaan (Gen. 24:10; 1 Sam. 9:9v; 1 Kon. 2:40; 14:12; Jona 1:2 v; 3:2 v; Matt. 26:46; Luc. 15:18). Een gebruikelijke afscheidsgroet is: ga heen in vrede. Deze is meer dan ‘een goede reis’. Er spreekt uit toestemming om te gaan, de wens voor een behouden èn van een succesvolle vaart wat het doel van de onderneming betreft (Ex. 4:18; Richt. 18:6; 2 Kon. 5:19; Luc. 7:50; Jak. 2:16). Opmerkelijk is het bericht (in het verhaal van de tocht van Israël naar het beloofde land), dat God of de engel des HEREN vooropging of meeging (Ex. 13:21; 23:23; 32:34; Deut. 1:30; 20:4; 31:6). God ging ook (naar Egypte) om zich een volk vrij te kopen (2 Sam. 7:23). In overdrachtelijke zin is ‘gaan’ ongeveer hetzelfde als ‘manier van leven’, wandelen. Israël ‘gaat op Gods wegen’ (Ex. 18:20; Deut. 11:22; 13:5, Jer. 3 1:21), op een goede (Jer. 6:16) of verkeerde weg (Jes. 8:11). De weg gaan van al het aardse of de gehele aarde betekent: sterven (Joz. 23:14; 1 Kon. 2:2; vgl. Job 16:22).
-
Gebergte
In Israël vinden we de gebergten van Gilead (Gen. 31:21), van Gilboa (2 Sam. 1:6), van Efralm (Richt. 3:27) en van Juda (Jozua 11:21; Luc. 1:39). Noordelijk van Kanaan treffen wij het gebergte de Hermon aan (1 Kron. 5:23) en de Libanon (Richt. 3:3; Jer. 18:14). De Edomieten wonen in het gebergte Seïr of het gebergte van Esau (Ez. 35:2; Obadja: 8 v). Noordelijk daarvan: het veeltoppige gebergte van Basan (Ps. 68:16). In de Sinaï woestijn ten z.o. van Kades ligt het gebergte Paran vanwaar de HEER in liehtglans verschijnt (Deut. 33:2; Hab. 3:3).
-
Gabbata
Aramees = hoogte (?), Grieks litostrotos, geplaveid. De plaats waar Pilatus rechtszitting hield, het gerechtsgebouw in Jeruzalem (Joh. 19:13). Bedoeld is waarschijnlijk het paleis van Herodes de Grote in de omgeving van de Jaffapoort.
-
Gebod
Hebreeuws: mitswa. De bijbel geeft honderden geboden die de weg wijzen in het leven. De rabbijnen hebben er 613 geteld, d.w.z. de getalswaarde van het hebr. woord torah, onderricht, plus 2 (248 geboden en 365 verboden). R. Simlai (± 250 n. Chr.) heeft gezegd: 613 geboden gaf Mozes, toen kwam David die ze reduceerde tot elf (Ps. 15:2-5), Jesaja verminderde tot zes (33:15), Micha kwam op drie (6:8), Amos op twee (5:4) en Habakuk op één: de rechtvaardige zal door het geloof leven (2:4). Jezus heeft de geboden samengevoegd tot de regel van de liefde (Matt. 5:17-20; 22:37 vv; Joh. 13:34; vgl. Rom. 13:8). Opmerkelijk is dat de benaming van de voorschriften op de twee stenen tafelen niet ‘de 10 geboden’ heten, maar de 10 woorden, Dekaboog (Ex. 20:1; 34:28; Deut. 4:13; 10:4). Zij dienen begrepen te worden als raadgevingen van een Bevrijder en Vader, die zijn kinderen uit gevangenschap verloste (Ex. 20:1). Maar het liefhebben van de HEER komt tot uitdrukking in het in acht nemen van Zijn geboden (Ex. 20:6; Deut. 5:10; Joz. 22:5; Joh. 14:15; 15:10; 1 Joh. 2:4; 5:3). Het is in het bijzonder Paulus die allerlei oude geboden als besnijdenis, reinheidsvoorschriften, spijswetten, voor de gemeente uit de volken niet geldig verklaarde (Gal. 3:24 v; Ef. 2:15; vgl. Hand. 15:5, 10v, 19v).
-
Geboorte
Het groeien van een kind uit zaad is een geheimenis (Pred. 11:5), een wonderlijk werk van God (Job 10:8-11; Ps. 139:13; Jer. 1:5). In Lucas 1:36, 57 v is sprake van een 9 maanden durende zwangerschap. Wij horen van baren in hurkende houding (1 Sam. 4:19) en van hulp van vroedvrouwen (Gen. 35:17; Ex. 1:15). Mensen blijven altijd sterk verbonden met het land waar zij geboren zijn; ze zijn er door gestempeld (Gen. 30:25; Jer. 46:16; Marcus 7:26; 15:21; Handel. 18:2, 24; 22:3).
Niettemin hebben in het land geboren Israelieten en vreemdelingen in de gemeente dezelfde voorrechten (Num. 9:14; 15:29). Vreemdelingen die overgegaan zijn tot het geloof van Israël zijn (opnieuw) geboren, ze zijn burgers van Jeruzalem, kinderen in het huis van God (Psalm 87). Zo spreekt Johannes over mensen die uit God geboren zijn (Joh. 1:13; 3:6 vv; 1 Joh. 3:9; 5:1, 4). Grote verwachtingen zijn er bij de geboorte van de Messias (Jes. 9:5; Matt. 2:2; Luc. 2:10 vv).