Categorie: F woorden

  • Een stuk hout in olie en pek gedrenkt, gebruikt als lichtdragende toorts (Richt. 7:16; Joh. 18:3) of als ‘vlammenwerper’ in de strijd (Richt. 15:4 v; Nah. 2:4). In visioenen worden hemelse wezens of geesten gezien als brandende fakkels (Gen. 15:17; Ez. 1:13; Openb. 4:5). De uitdrukking ‘branden als een fakkel’…

  • Letterlijk in het Hebreeuws: huis van een vader, de bloedverwanten van de vader, en allen die door een gemeenschappelijke behuizing met elkaar verbonden zijn: zoons, schoondochters, kleinkinderen, knechtem, weduwen, wezen (Gen. 7:1,7; 46:5-8). De familie is een onderdeel van een geslacht, de clan of sippe (Gen. 24:38; Num. 1:20; Jozua…