Farao

Paleis (Egyptisch), de vorst van Egypte, een titel (2 Kon. 23:29; Jer. 44:30) die ook wel een naam wordt (Ex. 6:11; vgl. koning Faroek).

Familie

Letterlijk in het Hebreeuws: huis van een vader, de bloedverwanten van de vader, en allen die door een gemeenschappelijke behuizing met elkaar verbonden zijn: zoons, schoondochters, kleinkinderen, knechtem, weduwen, wezen (Gen. 7:1,7;...

Fakkel

Een stuk hout in olie en pek gedrenkt, gebruikt als lichtdragende toorts (Richt. 7:16; Joh. 18:3) of als ‘vlammenwerper’ in de strijd (Richt. 15:4 v; Nah. 2:4). In visioenen worden hemelse wezens...

Ezra

Hulp. Een priester en schriftgeleerde, die leiding gaf aan een deel van het volk bij en na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap (± 60 v. Chr.; Ezra 8, 9). Op het...

Ezeon-Geber

Ruggengraat van een man, Pleisterplaats op Israëls woestijntocht (Num. 33:35) en voor Salomo belangrijke haven aan de golf van Akaba in de buurt van het huidige Eilat (1 Kon. 22:49).