Categorie: Bijbelstudie

  • Hoofdstuk 8

    Geen zondaar maar dienstknecht

    In Rom.6:15 komt nu logisch de vraag: als we niet onder de wet, maar onder de genade zijn, dan kunnen we toch maar raak zondigen (zondige daden doen) ? Het antwoord van Paulus is gelijk aan dat in vs 2: Volstrekt niet ! Mensen kunnen zich niet voorstellen dat je kunt leven zonder wet en evenmin hoe je dan moet leven. Maar de zaak is niet compleet als we alleen maar zeggen dat we niet onder de wet leven, maar onder de genade. Dán is de voor de hand liggende conclusie: dan kun je maar raak leven. Dit is een verkeerde toepassing en een voorbarige conclusie. Paulus gaat namelijk verder: in plaats van onze leden tot wapenen der ongerechtigheid te stellen, moeten we ze stellen tot wapenen der gerechtigheid (vs 13). Ook moeten we onze leden stellen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer (Rom.12:1, 2). Onder de genade zijn, is niet alleen: wij zijn voor God gerechtvaardigd en de zonde en de zonden zijn weggedaan, dus er kan ons niets meer gebeuren, we kunnen nergens meer voor veroordeeld worden en we kunnen onze gang maar gaan;het is ook: wij zijn dienstknechten geworden. Ons vrijgekocht zijn heeft als logische consequentie dat wij eigendom zijn van Hem die ons vrijkocht. Zoals we eerst eigendom waren van de zonde. De strekking is hier niet negatief: we staan niet meer onder de wet; de strekking is: wij zijn door het geloof eigendom van God. Wij kunnen wandelen in nieuwheid des levens als eerstelingen van een nieuwe schepping, wij zijn dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij Gode vrucht zouden dragen (1 Kor.15:20 en Rom.7:4). Wij worden geacht God te dienen door onze leden te stellen tot wapenen der gerechtigheid en tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer.

    De oude mens is en blijft een zondaar

    Maar onze oude, dat wil zeggen onze natuurlijke mens is een instrument van de zonde, die kun je niet zijn gang laten gaan, want dan loopt alles verkeerd. Een voornaam kenmerk van onze oude mens is: hij is zondig. Als de oude mens aan het werk gaat, gaat hij zondigen, want hij is niet in staat te werken zonder te zondigen. Onze oude mens leeft en móét ook leven onder de heerschappij van een wet (de wet van Mozes of een andere wet, dat maakt geen verschil), een wet die hij bij voortduring zal overtreden, omdat elke wet eisen stelt waaraan onze oude mens niet kan voldoen. Maar het is niet zo dat onze oude mens meer gaat zondigen, omdat de wet voor hem niet meer geldt. Een ongelovige voor wie de wet niet geldt, gaat ook niet zondigen om aan te tonen dat de wet voor hem niet geldt of om aan te tonen dat hij een ongelovige is. In de regel voelt een ongelovige zich ook niet lekker als hij iets verkeerds heeft gedaan, alleen noemt hij dit geen zondebesef, maar het knagen van zijn geweten of de stem van zijn betere ik. Het is bovendien logisch dat voor de oude mens van een gelovige de wetten en normen van de maatschappij waarin hij leeft, volledig rechtskracht bezitten, maar ook niet meer dan dat. Geen rechter zal bij diefstal een zwaardere straf opleggen aan een gelovige of een lichtere aan een ongelovige.

    Voor God is de oude mens dood

    Als de oude mens van de gelovige sterft, gebeurt pas feitelijk wat rechtens voor God al een feit was: hij is dood. Dit sterven maakt de nieuwe mens vrij, want de nieuwe mens heeft (tijdelijk) in de oude mens zijn woning. En als de oude mens zich misdraagt, ervaart de nieuwe mens dit ook en het verkeerde van de oude zit de nieuwe mens uiteraard niet lekker. Dit is echter geen reden om te blijven klagen over het slechte gedrag van de oude mens, over zijn “zondig zijn”. Onze nieuwe mens is gericht op God en wij horen te beseffen dat die relatie niet verstoord kan worden door de onvolkomenheid van onze oude mens. Onze oude mens kan nu eenmaal niet leven uit genade zonder meer, hij kan zijn lichaam niet stellen tot wapen der gerechtigheid, hij kan geen welriekend offer zijn. Onze oude mens moet wel geofferd worden, wij moeten hem kwijt, maar welriekend ? Wat Paulus in 1 Kor.15 en Rom.7 zegt, moet dus wel slaan op onze nieuwe mens.

    Strijd tussen oude en nieuwe mens

    Het voorgaande toont de voortdurende strijd tussen onze oude en onze nieuwe mens. Hierbij moeten we bedenken dat de oude mens er eerder is dan de nieuwe. Het is niet zo dat om de nieuwe mens heen een oude mens wordt geschapen (we mogen de geboorte van Jezus als een uitzondering hierop zien). Bij God gaat echter de tweede vóór de eerste: God heeft onze oude mens dood verklaard, onze nieuwe mens heeft Hij in Christus liefgehad. Als men dus zegt: wij kunnen niet zonder wet, want dan kun je maar raak zondigen, dan heeft men de strekking van dit gedeelte van de Romeinenbrief niet begrepen. “We houden de wet uit dankbaarheid” is dan niet meer dan een smoesje om de onjuiste interpretatie te camoufleren. En nog erger is het te zeggen: Christus heeft de wet vervuld, maar een christen kan niet leven zonder wet, daarom moeten we zelf wel nieuwe wetten maken, nieuwe geboden opleggen.

    Doel van de genade

    Het doel van de heerschappij van de genade is niet dat wij vrij zijn om te zondigen zoveel als we maar willen en kunnen, het doel is dat wij bekwaam gemaakt worden om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend, zegt 2 Kor.3:6. Als onze zonden niet zijn vergeven, niet zijn weggedaan, kunnen we God niet dienen. Die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. Wij kunnen God wél behagen, wij zijn niet meer in het vlees, maar in de Geest. Wij zijn niet meer een oude schepping, wij zijn een nieuwe schepping, levend onder de genade en niet meer onder de wet. In de brief aan de Romeinen zegt Paulus dat wij met Christus zijn gestorven en ook met Hem zijn opgewekt, in de brief aan de Efeziërs gaat hij nog verder door te zeggen: wij zijn met Christus opgewekt en hebben in Hem mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten. Het doel van de heerschappij van de genade wordt in Efez.2:6 geformuleerd als: wij moeten met Christus sterven, opgewekt worden en een plaats in de hemel krijgen. Ondanks het feit dat wij zondaren zijn en nog steeds zondigen, demonstreert God in de toekomende eeuwen de uitnemende rijkdom van zijn genade, want uit genade zijn wij zalig geworden, door het geloof, niet door ons werken, niet uit onszelf. Als het uit onszelf was, dan zouden we kunnen roemen, maar juist ons roemen zou ons ongeschikt maken. Als ons werken telt, kunnen we roemen en dat zou afbreuk doen aan Gods genade, omdat het dan niet Gods genade is, maar ons werken. Het is dan geen genadegift, maar arbeidsloon, loon naar werken. Wij zijn onder de genade, niet opdat wij zouden kunnen zondigen, maar opdat God zijn rijkdom over ons kan uitstorten. God wil genadig zijn en wij moeten bereid zijn te accepteren.

    Goede werken

    In het hiervoor genoemde gedeelte van de brief aan de Efeziërs zegt Paulus dan verder tot de Efeziërs en zo tot ons, dat wij in Christus geschapen zijn (nieuwe schepping) en niet in Adam (oude schepping). Met welk doel ? Vanwege, of op grond van goede werken. Niet die wij doen, maar die welke God heeft voorbereid. God heeft bepaald welke die goede werken zijn. Niet opdat wij zouden zondigen en ook niet opdat wij die goede werken zouden doen, maar opdat wij in die goede werken zouden wandelen. God doet die goede werken: in de komende eeuwen toont hij namelijk de overweldigende rijkdom van zijn genade naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Zoals Efez.2:7,8 zegt: want door genade zijt gij behouden, door het geloof en dat niet uit uzelf: het is een gave van God. Wij moeten die goede werken ondergaan, wij moeten wandelen in overeenstemming met die goede werken, want onze nieuwe mens leeft al in de toekomende eeuw, hij is niet -zoals de oude mens- van deze tegenwoordige wereld en leeft niet onder het regime van de machthebbers van de tegenwoordige eeuw en de tegenwoordige wereld, hij is daaruit getrokken (Gal.1:4). De gedachte: we leven onder de genade en niet onder de wet, dus we kunnen maar raak zondigen, moet niet zozeer bestreden als wel aangevuld worden. Rom.6:15 is de vraag van de vleselijk ingestelde mens, vaak zelfs van de vleselijk ingestelde gelovige. Het antwoord op deze vraag is: “Volstrekt niet”.

    Twee mogelijkheden

    Dat wordt dan in vs 16 aangevuld met het geven van de twee mogelijkheden die er voor de mens zijn:

    • òf hij is dienaar van de zonde, de zonde heerst over hem en dit leidt tot de dood. De dood is het einde van de zonde, maar tegelijk van de mens. Het is het eten van de boom der kennis van goed en kwaad en met de dood eindigt zowel de kennis als het goed en het kwaad;
    • òf hij is dienaar van de gehoorzaamheid en dit leidt tot gerechtigheid, tot rechtvaardiging. Het is het eten van de boom des levens en dit geeft eeuwig leven.

    Gehoor geven

    “Gode zij dank”, zegt Paulus in vs 17, want we praten over genade en daarvoor danken we God. Paulus rekent zoals God rekent en zegt dat de gelovige die de genade accepteert een slaaf van de zonde was, maar nu een slaaf van de gehoorzaamheid is. Gehoorzaam namelijk aan die vorm van onderricht die hem overgeleverd is. Die vorm van onderricht is de leer aangaande Christus. De Statenvertaling heeft hier “het voorbeeld der leer” en legt daarmee meer de nadruk op het gehoor geven aan Christus, het Levende Woord, dan op het gehoor geven aan de leer, de woorden, aangaande Christus, wat de NBG-vertaling doet. In verband met de rest “die u overgeleverd is” lijkt de NBG-vertaling hier de betere. Maar zowel gehoor geven aan Christus als aan de leer aangaande Christus houdt in: het afleggen van de oude mens en daarmee het afwerpen van het slavenjuk van de zonde. Het voorbeeld, de norm, voor iedere christen is Christus. Christus kennen en weten dat wij met Hem vereenzelvigd zijn, dat God ons dus ziet in Christus, geeft dat wij onszelf kennen. Als wij Christus niet kennen en onszelf tot norm verheffen, loopt het absoluut fout.

    Christologie en theologie

    Bijbelstudie is automatisch christologie. De Bijbel spreekt voortdurend over Christus (Luc.24:44) en christologie is kennis van Christus. Jezus zegt dat wie Hem kent, ook de Vader kent (Joh.8:19) en de Vader (God) kennen is theologie. We moeten dus beginnen bij Christus (christologie)dan komen we vanzelf bij God (theologie). Als je jezelf tot norm stelt, dan is het nodig dat je onder de wet geplaatst wordt. Als Christus als norm wordt gesteld, dan kan nooit worden gezegd dat Christus onder de wet geplaatst moet worden, want Hij is eens “onder de wet geboren, opdat Hij hen die onder de wet waren vrij zou kopen” (Gal.4:4,5). Dit is verleden tijd. Het antwoord op de vraag in vs 15 is NIET: “Nee, je moet niet zondigen”, het antwoord is: “Je moet je leden stellen als wapenen der gerechtigheid”.

    Dienaren van de gerechtigheid

    Strijden tegen de zonde of proberen zonden te voorkomen, heeft geen zin. We moeten ons bezig houden met andere dingen. We moeten ons beschikbaar stellen in dienst van de Heer. Dat is het alternatief, het is òf het een òf het ander. Weigeren dienstknecht van de gerechtigheid te zijn, houdt in dat we zondaren blijven en in de praktijk van ons leven geen deel hebben aan de Opstanding van Christus. We ervaren dan niets van de heerschappij van de genade, want die genade is juist dat we bekwaam zijn gemaakt om dienaren te zijn, niet van een oud, maar van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest namelijk van de opgewekte Christus. Als wij bekwaam gemaakt zijn om dienaren te zijn, dan zal genade over ons heersen en wij hebben dan deel aan de Opstanding van Christus. In het leven rondom ons verandert er dan eigenlijk niets -zoals al eerder is aangetoond-, dat is het terrein van de oude mens. Genade heerst, wil niet zeggen dat God ingrijpt in de gang van zaken in ons leven en in het wereldgebeuren en het wil ook niet zeggen dat hier en nu onze zonden worden bestraft en onze goede werken worden beloond. Genade heerst, wil zeggen dat wij vrijgemaakt worden van de zonde, opdat wij dienaren van de gerechtigheid kunnen worden. Dit is het vrijmaken waarvan Jezus spreekt in Joh. 8:36. Dat ter wille van de levende nieuwe mens de Heer ingrijpt in het bestaan van de dode oude mens is een geheel andere kwestie die hier niet aan de orde is, het is meer uitzondering dan regel. Maar een mens kan natuurlijk altijd bidden om een uitzondering.

  • Hoofdstuk 7

    De positie van de gelovige

    Rom. 6 is het eerste van enige hoofdstukken, te weten 6, 7 en 8, die handelen over de positie van de gelovigen, het onderwerp dat door Paulus in het laatste gedeelte van hoofdstuk 5 al is ingeleid. De gelovigen hebben het evangelie geaccepteerd, zij geloven en hebben daardoor een nieuwe levenshouding, want zij hebben een nieuw levensbeginsel. In de vorige hoofdstukken is uiteengezet dat de natuurlijke mens in de macht van zonde en dood is en onder de toorn van God ligt, maar dat de rechtvaardigheid van God zich over hem openbaart, zodat hij door het geloof gerechtvaardigd kan worden namelijk door het geloof van Christus. De bedoelde rechtvaardiging gaat buiten de werken om, want werken kunnen geen mens in de ogen van God rechtvaardigen, het enige wat die werken kunnen, is de rechtvaardiging blokkeren. Vooral zij die rechtvaardiging zoeken in de werken der wet, dienen te beseffen dat Gal. 5:4 zegt: “Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht;buiten de genade staat gij”. Christus is voor ons gestorven toen wij nog zondaren waren.

    Hij stierf en stond op in de plaats van de gelovige en dat is voldoende geweest voor het behoud van de gelovige, want het evangelie is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft (Rom. 1:16).

    Vraag 1

    Hoofdstuk 6 begint met enige door Paulus gestelde vragen, met als eerste: Wat zullen wij dan zeggen? Net als in Rom. 4:1 en later in Rom. 7:7, betekent dit zo ongeveer: welke conclusie kan uit het voorgaande en dat is hier vooral uit 5:20, worden getrokken ? Er zijn twee conclusies mogelijk:

    • een verkeerde conclusie van anderen;
    • de conclusie van Paulus, die hij later uiteenzet.

    Na de eerste vraag komt Paulus met een tweede vraag, bij welke hij uitgaat van de verkeerde conclusie door de anderen, dus van punt a. : mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Immers hoe meer wij zondigen, hoe groter de genade wordt? Paulus spreekt hier over “bij (SV in) de zonde blijven”(vs 1) en later over “zondigen”(vs 15). Daar zit duidelijk verschil in. In vs 1 vraagt Paulus of wij willen blijven in de positie waarin wij van nature zijn namelijk in de zonde, of willen wij onder de genade komen? Het antwoord is duidelijk: het willen blijven in de zonde is volstrekt onjuist.

    Vraag 2

    Een volgende vraag zou kunnen zijn: Maar wij zijn toch nog zondaren? Wat zullen wij daarop zeggen? Ja en nee! Het is “ja” volgens onze gevoelens, redeneringen en waarnemingen, kortom volgens de praktijk van het leven. Het is “nee” volgens God, want door het geloof is ons rechtvaardigheid toegerekend. En God heeft meer gelijk dan de praktijk van het leven! Deze toerekening zegt ons: wij waren weliswaar zondaren in Adam, maar wij zijn gerechtvaardigd in Christus. Het gaat er niet om of wij nog zondigen, het gaat erom of wij onszelf blijven beschouwen, of wij onszelf blijven behandelen als zondaren. Door b. v. onszelf onder de wet te plaatsen, behandelen wij onszelf als zondaren;wij gaan er dan vanuit dat het mogelijk is dat wij die wet overtreden en daardoor zondaar zijn, zondigen. Maar Paulus zegt in vs 2 dat wij voor de zonde gestorven zijn, de zonde heeft geen macht meer over ons, de zonde kan ons niet meer verleiden tot zondigen. Hoe zullen en kunnen we dan nog in de zonde leven? Iemand die gestorven is, is geen zondaar meer, hij is rechtens vrij van de zonde, want de zonde loopt tot de dood (vs 7). Men wordt van de (erf)zonde gerechtvaardigd voor God door te sterven en wij zijn in Christus gestorven. Door de dood komt ieder mens van de zonde af, maar niet van de zonden. Dus wel van de zondige natuur, maar niet van de zondige daden. Omdat wij in Christus gestorven zijn, is dus het antwoord op de vraag in vs 2: dit is onmogelijk, wij zijn wat de zonde betreft gestorven en kunnen er dus ook niet in leven.

    Vraag 3

    In vs 3 staat weer een vraag en die begint met: weet gij niet? Wij moeten dus kennelijk iets weten. Wij moeten weten dat wij deel hebben aan Christus en daardoor ook aan zijn dood. Wij zijn in Christus Jezus gedoopt. Let wel, er staat niet in de naam van Christus Jezus, er staat in Christus Jezus, dat is veel fundamenteler. Er staat evenmin: in water, want men kan in of met water gedoopt zijn zonder Christus Jezus en dan niet gerechtvaardigd zijn en men kan in Christus Jezus gedoopt zijn zonder water en wel gerechtvaardigd zijn. Gedoopt zijn betekent: opgegaan zijn in, één geheel geworden zijn met. Zie 1 Kor. 12:13, waar staat: wij zijn door één Geest allen tot één lichaam gedoopt (één geheel geworden). Door de doop in Christus zijn wij ook deelgenoot geworden van Christus.

    Antwoorden

    Vs 4 zegt: gelijk Christus, zo ook wij. Wij hebben deel aan zijn dood, zijn met Hem begraven, opdat (met het doel dat) wij met Hem zouden opstaan in een nieuw leven. De christen leeft niet met het doel dat hij sterft, hij sterft met het doel dat hij leeft. Er volgt voor ons een leven na de dood, een leven na de zonde. Dit is het antwoord op: mogen wij bij de zonde blijven (vs 1) en op: hoe zullen wij daarin (in de zonde) nog leven (vs 2). Wij hebben met de zonde niets meer te maken omdat die bij de oude dingen die weggedaan zijn, behoort. Dat is dopen in Christus! Met “zo ook wij” geeft Paulus aan dat Christus ons tot een voorbeeld is. Niet Jezus die op aarde leefde en stierf, maar Christus die is opgestaan uit de dood. In vs 5 staat: “zullen wij”, dit is niet een toekomende tijd, maar een zogenaamde modaliteit. Wij kennen dit bij voorbeeld in: Als Jan en Piet op dezelfde dag geboren zijn, zullen ze ook even oud zijn. Zullen is in zo’n geval te vervangen door “moeten”: als we deel hebben aan zijn dood, dan moeten wij ook deel hebben aan zijn opstanding. Dit kan niet anders ! Dit “zullen” vinden we hierna ook in vs 8. Onze opstanding en ons leven met Hem zijn dus niet dingen die in de toekomst, dus vóór ons liggen, ze liggen achter ons (al bijna 2000 jaar). Christus is in onze plaats gestorven en begraven en wij zijn in Christus opgestaan uit de dood.

    Weten, geloven, het staat vast

    Na de vragen van vs 1-3 en de redenering “als dit zo is, dan moet ook dát zo zijn” van vs 4, 5, komt Paulus in de volgende verzen met: wij weten immers (vs 6), wij geloven want wij weten (vs 8, 9), het moet voor u vaststaan (vs 11). Wij voelen of ervaren dit niet, ook hebben wij niet de bevinding dat dit zo is, nee, wij weten ! Als we dit niet weten, missen we immers de basis van ons geloof ? Wij weten dat onze oude mens is gekruisigd, gestorven, begraven en opgestaan met Christus met het doel dat aan het lichaam der zonde zijn kracht ontnomen wordt en wij niet langer slaven der zonde zijn, dat de zonde niet langer heer over ons is. Als we dit weten, kan het “mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme ?” (vs 1) nooit de conclusie zijn uit het laatste gedeelte van hoofdstuk 5.

    Nogmaals zonde en zonden

    Het lichaam der zonde (vs 6). Lichaam en zonde horen bij elkaar. Als je verlost bent van het ene, ben je het ook van het andere (zie Rom. 8:7). Als ons lichaam, onze oude mens, met Christus gestorven is, dan zijn wij verlost van ons lichaam en daarmee ook van de zonde, want wie gestorven is, is vrij van de zonde (vs 7). De straf op de zonde is de dood, als men de straf heeft ondergaan, is men vrij. Let wel: van de zonde (zondige natuur), niet van de zonden (zondige daden). Rechtvaardiging van de zonde wil zeggen dat men geen zondaar meer is, rechtvaardiging van de zonden wil zeggen dat men geen zonden gedaan heeft. Door de dood wordt wel de zondige natuur(de zonde) tenietgedaan, maar niet de begane zonden. Voor ieder mens geldt dat bij de dood de zonde weg is, maar alleen voor de mens die gelooft, geldt dat zijn zonden worden vergeven door het offer van Christus, in Christus is de gelovige volmaakt. Als wij met Christus gestorven zijn, dan moeten wij noodzakelijkerwijs ook met Hem leven als een nieuwe mens (vs 8). Er is geen alternatief, want wat Christus nu is, wordt nooit meer anders, nooit meer oud (vs 9). Christus is eenmalig voor de zonde gestorven en leeft in eeuwigheid tot verheerlijking van God (vs 10). Vanaf Adam was er voor de mens de eis: de band met de zonde verbreken en de band met God herstellen. Christus heeft aan de eis voldaan, wij delen in zijn triomf. Wat in vs 10 over Christus wordt gezegd, staat in vs 11 over ons. De gevolgtrekking uit het voorgaande vinden we in vs 12-14. In vs 6 stond dat onze oude mens gestorven is, in vs 7 dat onze oude mens gerechtvaardigd is van de zonde, omdat hij gestorven is.

    Geestelijk zijn wij onsterfelijke nieuwe mensen, maar tegelijkertijd zijn wij naar het vlees sterfelijke oude mensen. De nieuwe mens is vrij van zonde met Christus opgestaan in nieuwheid des levens, in de oude mens is de zonde nog aanwezig (zie ook Rom. 7:22-25).

    De wens van Paulus

    Paulus spreekt in vs 12 en 13 in de wensende wijs: Laat het zo zijn dat….., dat wil zeggen: moge het zo zijn dat…. Hij wenst ons toe dat de zonde in ons sterfelijk lichaam niet zal heersen. Dat de zonde

    in ons werkt, is een onvermijdelijke zaak, maar de zonde mag niet overheersen, niet de baas zijn. Dat de mens zondigt is één, dat de zonde heerschappij over de mens voert, dat hij beheerst wordt door de zonde, is een tweede. Paulus waarschuwt dat dat niet moet gebeuren. Als we onszelf als zondaar blijven beschouwen, heerst de zonde over ons en Rom. 6:21 zegt dat dit heersen leidt tot de dood.

    Heerschappij van de zonde is automatisch heerschappij van een wet, welke dan ook. Zonder wet is er geen kennis van zonde, de wet doet zonde kénnen. Heerschappij van de wet is dus heerschappij van de zonde en heerschappij van de zonde is heerschappij van de wet. Vs 14 zegt dat de zonde geen heerschappij zal voeren, omdat wij onder de genade zijn en zeer zeker niet onder de wet.

    Heerschappij van de zonde is onderzoeken of iets wel mag of niet mag. Bijbels gesproken: het is het eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. En het is toch de bedoeling dat wij zullen eten van de boom des levens ? Onder de wet zijn is daarom onder de zonde zijn. Maar wij moeten beheerst worden door genade en het ene sluit het andere uit. De wet is de letter die doodt, terwijl de genade de Geest die levend maakt is (2 Kor. 3:6, 7).

    Jezus Christus hogepriester

    Genade heerst door Jezus Christus, de Zoon van God, hogepriester naar de ordening van Melchizedek (Hebr. 5). Hij zit op de genadetroon als hogepriester. De hogepriester deed verzoening voor het volk Israël, Christus doet dit nu voor zijn volk, de Gemeente. Het maakt niet uit of iets wel of niet mag, dat is niet aan de orde, die kwestie is allang geregeld tussen de Vader en de Zoon, die komt niet meer ter sprake tussen de Vader en ons of tussen de Zoon en ons. Als een mens voortdurend moet leven met de vraag: mag dit wel of mag dit niet, dan gaat hij aan zijn eigen ellende te gronde en dat is nooit de bedoeling van God geweest, vroeger niet en nu ook niet. Wij staan niet onder de wet, maar onder de zaligmakende genade die ons verschenen is, die God alle mensen biedt. De genade van God onderwijst de mens, maar de mens wil nu eenmaal liever niet onderwezen worden, in feite heeft hij de duisternis liever dan het Licht. Soms lijkt het wel of christenen zich verlustigen in het feit dat zij zulke vreselijke zondaren zijn, zulke erge zonden begaan. Wie gelooft, is geen zondaar meer, hij is met Christus gestorven en opgestaan in een nieuw leven. Immers, er is nu geen verdoemenis voor hen die in Christus Jezus zijn (Rom. 8:1 Statenvert. ). De gave der genade is voor hen die geloven, voor hen is er eeuwig leven door Jezus Christus, onze Heer.

    Kernbegrippen

    De rest van de brief aan de Romeinen en ook alle verdere brieven van Paulus hebben als kern wat hier in Rom. 6 staat: Jezus Christus is opgewekt en leeft in nieuwheid des levens. Wij zijn een nieuwe schepping in Christus om in nieuwheid des levens te wandelen tot heerlijkheid des Vaders, om Hem te dienen. Wij dienen niet de zonde, maar wij zijn vrijgekocht en dienen God nu als nieuwe mensen, als het eigendom van Christus. Wij zijn voor de zonde dood en voor de Heer levend. Als we nu zouden zingen, dan behoren we niet te zingen:

    “Een zondaar, maar verlost o Heer, voor U geen zondaar meer”,

    maar:

    “Geen zondaar, want verlost o Heer, door U geen zondaar meer”.

    Het slot van vs 13 luidt iets vrijer: en stelt uw leden (lichaam) als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God, want de zonde mag geen heerschappij voeren over u, omdat gij onder de genade zijt en niet onder de wet. Dit sluit aan op Rom. 5:21, waar stond: opdat, gelijk de zonde als koning heerste in de dood, zo ook de genade zou heersen door rechtvaardigheid ten eeuwigen leven door Jezus Christus, onze Heer. De zonde mag geen heerschappij over ons voeren, want de zonde is er door de wet en de zonde heerst tot de dood. Wij zijn niet onder de wet, dus de zonde kan en mag over ons niet heersen: dus wij zijn dood. Genade heerst in het eeuwig leven, wij zijn onder de genade, genade heerst over ons: dus wij leven (eeuwig). Zoals vs 13 zegt: wij zijn mensen die dood geweest zijn, maar thans leven.