Categorie: Bijbelstudie

  • Openbaring – Hoofdstuk 2

    Titel

    De titel die in de bijbel aan het boek is gegeven, is niet de titel van dit boek. Het is niet de Openbaring van Johannes, het is volgens Openb.1:1 de Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft. De letterlijke betekenis van apokalypsis is: het wegnemen van een bedekking, een sluier. Er was dus iets verborgen en in dit boek wordt dit verborgene geopenbaard. Aan de dienstknecht zal worden bekend gemaakt wat er in de toekomst zal gebeuren, hoe het einde van de tegenwoordige wereld en eeuw zal zijn. Het gaat hier echter niet alleen om wàt verborgen was, maar ook en vooral om wíe verborgen was.God heeft Christus zijn openbaarwording medegedeeld, het hele boek moet worden gezien in verband met de komende verschijning en verheerlijking van Christus. Sinds zijn hemelvaart is Hij verborgen bij God, bij zijn wederkomst zal Hij geopenbaard worden. In Openb.10:7 staat: “in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd (volledig geëindigd) het geheimenis (de verborgenheid) van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd” (zie hiervoor ook Dan.12:7). In Openb.11:15 wordt vervolgens gezegd: “en de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden”. Strikt genomen zijn de eerste drie verzen van het eerste hoofdstuk de titel van het boek en in die titel staat dan: “God de Vader heeft voor Jezus Christus de bedekking van bepaalde verborgenheden weggenomen, ze zijn daardoor openbaar geworden. Via Johannes mogen deze zaken, die spoedig zullen gebeuren, aan de dienstknechten worden getoond. Door middel van zijn engel zal Jezus Christus datgene wat Hem geopenbaard is, aan zijn dienstknecht Johannes te weten laten komen, want “de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten de profeten” (Amos 3:7). Deze Johannes is betrouwbaar, hij heeft daarvan tot driemaal toe een getuigenis afgelegd. Het boek moet worden voorgelezen en worden aangehoord, omdat het een profetie is die bewaard moet worden, want de tijd dringt”. Misschien lijkt dit voor een titel van een boek wat al te uitgebreid, maar dit werd vroeger wel meer gedaan, in de Nederlandse letterkunde zelfs tot in de zeventiende eeuw.

    De Openbaring en het evangelie naar Johannes

    Zoals hiervoor al is vermeld, is het Evangelie naar Johannes later geschreven dan de Openbaring. Maar omdat de feiten die in het evangelie worden beschreven van een vroeger tijdstip zijn dan wat Johannes in de Openbaring ziet, kan worden gezegd dat Jezus in de Openbaring als het ware een stapje terug gedaan heeft ten opzichte van het evangelie. In het evangelie wordt de nadruk gelegd op de goddelijkheid van Jezus. In 20:31 zegt Johannes dat het geschreven is, opdat de lezer zal geloven dat Jezus de Christus is, de zoon van God. Hij is de volkomen en persoonlijke uitdrukking van God. In de Openbaring is Jezus tot het moment van zijn verschijning en de aanvaarding van zijn koningschap wel de Christus, maar zijn menselijke kant komt in de Openbaring sterker naar voren dan zijn goddelijke. Jezus is hier de Zoon des mensen, de verworpen Messias, het Lam dat geslacht wordt. Wel geeft God Hem de Openbaring, maar pas in de loop van het boek wordt Hij in zijn rechten hersteld en evolueert Hij vanuit zijn menselijke hoedanigheid naar de Christus in goddelijke hoedanigheid. In het evangelie worden de discipelen vrienden genoemd en is Johannes de geliefde discipel van Jezus. Tegelijk met het terugtreden van Christus gaan ook Johannes en de anderen terug, ze worden weer dienstknechten. Typerend is hier dat de profetie ook niet direct door de werking van de Heilige Geest wordt ontvangen, maar dat ze door een engel te kennen gegeven wordt. Dat het evangelie later geschreven is dan de Openbaring, houdt tevens in dat Johannes bij het schrijven (dicteren) van het evangelie Christus al in een visioen gezien had als het overwinnende Woord Gods. Dit verklaart het zowel feitelijke als getuigende karakter van het Evangelie naar Johannes. Aan de ene kant de feiten, bij voorbeeld in Joh.20, dat Johannes pas tot geloof kwam na het zien van het lege graf en dat zij, Johannes en Petrus, de Schrift nog niet kenden, dat Jezus uit de doden moest opstaan, hoewel Hij had gezegd dat Hij zijn leven zou afleggen om het weer te nemen (Joh.10:17,18). Aan de andere kant het getuigenis van Joh.1 dat Jezus zelf God is, het vleesgeworden Woord, dat er al vanaf het begin was.

    Onderwerp en doel van de boodschap

    In de inleiding staat vermeld dat het onderwerp van dit bijbelboek de openbaring is van de wederkomst van Christus: “Zie Hij komt met de wolken”. De openbaring wordt Johannes gegeven via een visioen. Wat de feitelijke openbaring inhoudt, begint pas in Openbaring 4. De bron van dit boek is God, het is een geschenk van Hem. Het is bestemd voor de dienstknechten van Christus met het doel dat zij zich voorbereiden op “deze dingen”, omdat ze weldra zullen gebeuren. Wat het boek te zeggen heeft, wordt namens Christus overgebracht door een engel, als een hemelse boodschapper, via een menselijke boodschapper, Johannes. De boodschap is de openbaring van wat weldra gebeuren zal. Deze profetie moet worden voorgelezen en worden bewaard en daarom moet Johannes dat wat hij ziet, opschrijven en het geschrevene moet dan gezonden worden aan de zeven gemeenten in Asia. De menselijke boodschapper Johannes geeft van zichzelf een drievoudig getuigenis, hij heeft getuigd: van het woord van God en van het getuigenis van Jezus Christus in de verkondiging die later zal uitmonden in het schrijven van zijn evangelie (Joh.1:1;20:31) van alles wat hij gezien, gehoord en verkondigd heeft in de zichtbare wereld in zijn eerste brief (1 Joh.1:1,2) wat hij gezien heeft en zal gaan verkondigen van de onzichtbare wereld. Dat is wat nu volgt. Dat het boek zeer belangrijk is, blijkt duidelijk uit de aansporingen die worden gegeven: lees voor; hoor; geloof de profetie; bewaar; het is geschreven; het is dringend, dus waak. Voorlezen, horen, geloven en bewaren geven al aan dat het hier geen gesloten boek betreft dat niet kan worden begrepen. Het is een boek dat zeker niet geschreven is om de nieuwsgierigheid van de lezer te bevredigen, maar om hem te waarschuwen voor de dingen die komen. Voorlezen is van groot belang, de Openbaring heeft zeven zaligsprekingen, hiervan zijn de eerste (Openb.1:3) en de voorlaatste (Openb.22:7) voor hen die het boek voorlezen.

    Zeven gemeenten als adres

    Na de uitvoerige titel volgt de adressering. De Openbaring is gericht aan de zeven gemeenten in Asia. Het getal zeven is het getal van de totaliteit, het is het getal vier van de volheid van de schepping, samen met het getal drie van de Schepper. Het is het symbool voor de heilige volheid van “de hemelen en de aarde” voor het aangezicht van God. Dit cijfer zal in de Openbaring vaak terugkeren: in de inleiding is sprake van zeven geesten (1:4), zeven gouden kandelaren (1:12) en zeven sterren (1:16). De mogelijkheid bestaat, dat het gebruik van het getal van de volheid bij de sterren en de gouden kandelaren een aanduiding is dat hier de Gemeente van Christus in haar totaliteit wordt bedoeld. Later wordt aan elk van de gemeenten een aparte brief gegeven, maar als in die brieven lof wordt toegezwaaid of er worden waarschuwingen gegeven, dan geldt dit waarschijnlijk niet alleen voor de gemeente die wordt geprezen of gewaarschuwd, maar eerder voor de gehele gemeente, in dit verband de kerk in al haar geledingen. Dit kan ook worden gelezen uit wat in de beginregels van de verschillende brieven vóór “Ik weet…” staat. Als die gedeelten worden samengenomen, dan ontstaat het beeld van de Christus zoals dat in Openb.1:5-20 geschetst wordt. Ook hierdoor wordt nadruk op de eenheid gelegd.

    Zegen en lofprijzing

    Net als in de meeste andere brieven van het Nieuwe Testament, volgt na het adres de zegengroet: genade en vrede. Johannes vervolgt dan echter zijn groet met een lofprijzing. Dat dit gedeelte als een doxologie bedoeld is, blijkt uit het “amen” van vs 6. In zijn lofprijzing zegt Johannes dat de genade en de vrede voortkomen uit de Drieëenheid:

    • van Hem die is en die was en die komt, wil hier zeggen: God de Vader, die van eeuwigheid was, is en blijven zal;
    • van de zeven geesten die voor de troon van de Vader zijn. De zeven geesten wil zeggen: de Heilige Geest in zijn volheid, in zijn totaliteit (Jes.11:2). Zij worden later vermeld als de zeven vurige fakkels (Openb.4:5);
    • van Jezus Christus, die de getrouwe getuige was door leven en sterven op aarde (Openb.3:14), die de eerstgeborene is uit de doden (niet: der doden) in zijn verheerlijking in de hemel (Kol.1:18) en die bij zijn wederkomst op aarde de overste van de koningen der aarde zal zijn (Deut.10:17; Openb.17:14).

    Uit de volgorde in de opsomming God de Vader, Heilige Geest en daarna Jezus Christus, dus Jezus als laatste, blijkt opnieuw, dat Johannes in zijn aanbidding van de Drieëenheid, Jezus Christus allereerst ziet in zijn menselijke hoedanigheid. In het vervolg van de Openbaring wordt onthuld dat Jezus Christus naar zijn goddelijke natuur aan God de Vader gelijk is. Dat blijkt uit de volgende punten: God de Vader wordt hier aangeduid als: Hij die is en die was en die komt. In Openb.1:8 staat eveneens van de Here God, de Almachtige, dat Hij is, was en komt, terwijl daar verder staat dat God de Vader de alfa en de omega is en dat is hetzelfde als het begin en het einde en als de eerste en de laatste (Openb.21:6 en 22:13). Jezus Christus zegt van zichzelf in Openb.1:17 en 2:8 dat Hij de eerste en de laatste is en Hij is daar dus gelijk aan God de Vader. In Openb.1:12-19 spreekt Johannes zeer duidelijk van Jezus Christus in zijn goddelijke hoedanigheid. Uit het gegeven dat de zeven geesten, dus de Heilige Geest voor Gods troon zijn en dat in Openb.3:1 door Jezus gezegd wordt dat Hij de zeven geesten en de zeven sterren heeft, blijkt dat Jezus Christus in zijn goddelijke hoedanigheid aan God de Vader gelijk is. De zeven geesten zijn als de Geest Gods verbonden met de hemel, met de goddelijke natuur van Christus, terwijl de zeven sterren, volgens Openb.1:20 zijn dat de engelen van de zeven gemeenten, met de aarde, met de menselijke natuur van Christus, verbonden zijn. Jezus Christus is “Hij die is en die was en die komt”, zoals God de Vader was en is, zo is en was Jezus Christus, Hij is de getrouwe getuige en de eerstgeborene uit de doden en zoals God de Vader volgens Openb.21:3 komt, zo komt Jezus Christus als de overste van de koningen der aarde. De Openbaring openbaart de verborgenheid hoe Hij daadwerkelijk de koning der aarde zal worden. In dit verband is het een eerste vereiste goed doordrongen te zijn van het feit dat Jahwe van het Oude Testament de Christus van het Nieuwe Testament is, het Oude en het Nieuwe Testament verwijzen naar dezelfde goddelijke persoon. Hij die is en die was en die komt, is in Ex.3:14 de andere naam van Jahwe. Vrij vertaald uit het Hebreeuws betekent Jahwe: is, was en zal zijn. Dit is voor de hand liggend, want het woord “jahwe” is in de eerste plaats de naam van God en bij God is er geen onderscheid tussen heden, verleden en toekomst. In eerste instantie aanbidt Johannes de Heilige Drieëenheid, maar zijn lofprijzing richt zich vervolgens geheel op Jezus Christus, waarbij diens menselijke en goddelijke hoedanigheid ineenvloeien. Het was Christus die ons zo liefhad, dat Hij voor ons gestorven is en ons zo verlost heeft door zijn bloed. Het is Christus die ons nu liefheeft, voor ons bij de Vader pleit en ons vrijpleit van onze schuld. Het is Christus die ons daardoor nu reeds tot een koninkrijk met Hem als koning en tot priesters maakt voor God de Vader en als Hij komt dan zal dit openbaar worden voor de aarde. Want: Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen van het land (niet der aarde, het is stammen van het land en volken der aarde) zullen over Hem weeklagen. Ja, amen (1:7).

    Jezus zal terugkomen

    Toen de Openbaring werd geschreven waren zowel Jeruzalem als de tempel verwoest en de joden uit het land verdreven, vanaf ongeveer 70 leefden zij in de diaspora. “Alle stammen van het land” vooronderstelt al het voltrokken herstel van Israël. “Zie, Hij komt met de wolken”. Uit het “Ja, amen” na het “amen” van vs 6 blijkt de grote zekerheid die Johannes heeft wat betreft de door God geopenbaarde wederkomst van Christus, een zekerheid die hij bevestigd ziet door de woorden: “Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God die is en die was en die komt, de Almachtige” (1:8). De wederkomst van Christus is het belangrijke feit dat de hele Openbaring door domineert. Jezus is niet naar de hemel gegaan om daar te blijven, maar om vandaar terug te keren, nadat Hij voor de zijnen plaats bereid heeft en de dag van zijn openbaring, van zijn onthulling is nabij. Zijn komst en regeren over de aarde zijn:

    • voorspeld door de profeten (Jes.40:10; 52:7 en 13-15; Dan.7:13,14);
    • beloofd door Hemzelf (Matt.24:30; 26:64; Joh.14:3);
    • bevestigd door de engelen (Hand.1:11);
    • bekendgemaakt door de apostelen (Hand.3:19-21; Filip.3:20).

    Dit moet voldoende zijn om daaraan toe te voegen: en geloofd door hen die van Christus zijn bij zijn komst (1 Kor.15:23).

    Afzender

    Na adres en groet volgt dan de afzender. Hier blijkt duidelijk dat Johannes er op geen enkele wijze prat op gaat dat hij een apostel is en de profetische boodschap uit de Openbaring aan de anderen mag doorgeven. Hij is de gelijke van hen aan wie hij schrijft, hij is een broeder en deelgenoot in de verdrukking van nu en in het koninkrijk dat straks komt. Net als zijn medebroeders verwacht hij geduldig en volhardend de komst van Christus. Hoe dat alles zal verlopen, heeft hij gezien en gehoord en hij zal dit gaan vertellen in het boek dat hierna volgt, want het is voor allen bestemd om te weten en te bewaren. Dit is de opdracht die hem meerdere malen gegeven werd (Openb.1:11; 1:19 en 22:8-16).

    Johannes op Patmos

    Vervolgens vertelt Johannes zijn medebroeders dat al deze dingen hem zijn getoond, toen hij om de prediking van het woord Gods en het getuigenis van Jezus Christus was verbannen naar het eiland Patmos, een rotsachtig eiland voor de westkust van Klein-Azië, niet ver van Efeze. Lichamelijk bevond Johannes zich op het eiland Patmos, maar in de geest bevond hij zich in de Dag des Heren, de periode dat Gods koninkrijk op aarde zal worden gevestigd door de Messias. In de grondtekst staat in vs 9 en 10 hetzelfde werkwoord (egenomen een vorm van ginomai) met de betekenis “ik was” of “ik bevond mij”, hier dus respectievelijk op Patmos en in de Dag des Heren. Johannes kwam/bevond zich in/door de Geest in de Dag des Heren. Deze tekst vertalen als: “Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren” en dit vervolgens te verklaren als: “Ik raakte op een zondag in geestvervoering”, is de zaak geweld aandoen. Het lijkt tekstverklaren met de bedoeling de werkelijke betekenis te verdoezelen en die te vervangen door een betekenis die in overeenstemming is met de leer van de kerk. Het Nederlands klopt in dit geval ook niet: “in vervoering komen” in plaats van “in vervoering raken”. Met “raken” is de betekenis van het Griekse woord natuurlijk volledig verdwenen, vermoedelijk zal daarom voor “komen” zijn gekozen. Verder staan “in vervoering des geestes” en “op de dag des Heren” niet in de juiste volgorde. Bijna iedere gebruiker van de Nederlandse taal voelt toch wel het verschil tussen “Ik was in Amsterdam in gedachten” en “Ik was in gedachten in Amsterdam” en kan dit verschil ook wel uitleggen. In het Oude Testament wordt “Dag des Heren” veelvuldig gebruikt in de betekenis van “oordeelsdag”. Voor de zondag gebruikt Johannes in zijn evangelie de term “eerste dag der week” (Joh.20:1). Johannes gaat dan verder met te vertellen dat het eerste wat hij in de geest ervaart, een roepingsvisioen is met de opdracht tot schrijven. Deze opdracht is hij nu bezig uit te voeren. Het is de verheerlijkte Christus die hem de opdracht geeft.

    Schrijfopdracht

    Als Johannes zich in geestvervoering in de Dag des Heren bevindt, hoort hij allereerst een stem zo luid en duidelijk als de klank van een bazuin. Deze geeft hem de opdracht alles op te schrijven wat hij ziet van de Dag des Heren en dit te zenden aan de zeven gemeenten in Asia. Dit moet gebeuren in de vorm van een boek, het boek Openbaring. De schrijfopdracht komt van de Heer, net als later in 21:5. Wat hij zal gaan zien zal hem na de opdracht van Christus worden getoond door de engel die in 1:1 genoemd is, maar dat tonen begint pas in het vierde hoofdstuk. Ook in het vervolg wordt gesproken van “Schrijf” (14:13 en 19:9). Het is dan de engel die dit zegt, maar meer als een aansporing de opdracht van de Heer niet te vergeten. Dat, wat Johannes allemaal te zien krijgt, is zoveel, dat hij ogen tekort komt en in zijn verbijstering ligt inderdaad een risico dat hij, die zijn ogen nauwelijks kan geloven, zou vergeten dat hij opdracht heeft het allemaal op te schrijven. In 14:13 en 19:9 wordt door de engel aan Johannes opdracht gegeven op te schrijven wat hij hoort. Dit bewijst dat Johannes de dingen niet achteraf heeft opgeschreven vanuit wat hij zich herinnerde van het visioen, maar dat hij tijdens het visioen schrijft over wat hij ziet en hoort. Omdat de stem achter hem klinkt, draait Johannes zich om teneinde de spreker te zien. Er staat “om de stem te zien”, dit heet “pars pro toto” of “deel voor geheel”, dus men noemt een deel (stem), maar bedoelt het geheel (spreker). Andere voorbeelden van dit verschijnsel zijn: “Een vloot van twintig zeilen”, “Een bemanning van veertig koppen”, “Een gemeente van tweeduizend zielen”.

    Verschijning van Christus

    Johannes ziet dan de verheerlijkte Christus wandelend tussen de zeven gouden kandelaren. Volgens vs 20 zijn die kandelaren de zeven gemeenten, de Heer is dus temidden van de gemeenten en de gemeenten zijn kandelaren, zij geven licht (Matth.5:14), want het Licht is in hun midden. In vs 13-16 staat vervolgens hoe de Christus zich aan Johannes toont. Hij is “als eens mensen zoon”. Dit “als” geeft aan dat Hij in vele opzichten lijkt op de Zoon des mensen, Jezus van Nazareth, die Johannes heeft gekend. De Zoon des mensen is de zoon (erfgenaam) van Adam. Christus erft de opdracht van God aan Adam om de wereld weer onder de heerschappij van God, dus uit de handen van de satan, te brengen en het boek Openbaring is het verslag over hoe dit gaat gebeuren. Zie ook Dan.7:13 en Openb.14:14 over “als eens mensen zoon”. Maar Johannes geeft ook het verschil aan tussen de verheerlijkte Christus en de Jezus van Nazareth zoals Johannes Hem heeft gekend. In vs 17 en 18 is dit verschil duidelijk te merken in de relatie tussen Christus en Johannes. De verheerlijkte Christus draagt een lang priestergewaad, Hij is hogepriester naar de ordening van Melchisedek (Hebr.5:10). Zijn borst is omgord met een gouden gordel, als teken van koninklijke en rechterlijke macht, zoals “de lendenen omgord” het teken van dienstbaarheid is. Hij toont zich hier dus als de priester-koning geheel volgens de traditionele opvatting die Israël had van de Messias als de geestelijke en wereldlijke leider van Israël. Christus is vol reinheid en wijsheid, wat hier wordt gesymboliseerd door “wit als wol, als sneeuw”. In Dan.7:9 is dit wit een kenmerk van de Oude van dagen (geen bejaarde, maar Hij die er is vanaf het begin: God de Vader). Het verschijnsel “zijn hoofd en zijn haren waren wit” voor “het haar van zijn hoofd was wit (net als dat van de Oude van dagen)”, noemt men een hendiadys, een één door twee, zoals “lofzang” ook wel voorkomt als “lof en zang”. Zijn hoofd is niet wit, want zijn gelaat is als de zon (vs 16). Dat de ogen van Christus als een vuurvlam zijn, wil zeggen dat Hij alles doorziet, dat niets voor Hem verborgen is. Zie ook Openb.19:12. Vuur is het zinnebeeld van oordeel, Christus doorziet alles en oordeelt over alles en allen (Hebr.4:13). Als van de voeten van Christus wordt gezegd dat zij als gloeiend koperbrons zijn, dan verwijst dit naar het begrip kracht en ook naar hoog, verheven zijn. Het opkijken naar de koperen slang gaf een kracht die immuun maakte voor het gif van de aardse slangen (Num.21:4-9). Koper was ook het metaal voor de voorwerpen die in de eredienst werden gebruikt in de dienst voor de hoge en verheven God. De luide stem als van een bazuin van vs 10 wordt in vs 15 vergeleken met het geluid van watermassa’s, een veelvuldig in de bijbel voorkomend beeld, zie Ezech.1:24 en 43:2, Dan.10:6, Openb.14:2 en 19:6. In de bijbel wordt macht en bescherming vaak uitgedrukt door rechterarm of door rechterhand. De zeven sterren in de rechterhand van Christus wil zeggen, dat Hij Heer is over de leiders van de zeven gemeenten (zie vs 20) en hen ook beschermt. Deze bescherming geldt via de leiders in gelijke mate voor de gemeenten zelf. Het tweesnijdende scherpe zwaard dat uit de mond van Christus komt, is zijn woord (Hebr.4:12 en Openb.19:15). Als Christus de rechterhand op Johannes legt, is dit zowel een troostend als een beschermend gebaar. Hij toont Johannes dat Hij een machtig beschermer is en dat Johannes niet bang hoeft te zijn, ook al heeft het kijken naar Christus voor Johannes hetzelfde gevolg gehad als het kijken in de felle zon. Evenals in Daniël 10, wordt in dit gedeelte een opsomming gegeven van uiterlijke tekenen die duidelijk maken dat de verheerlijkte Christus een macht heeft, die meer dan voldoende is om te zegevieren in de strijd die Johannes in zijn visioen zal worden getoond. De Christus waarvan eerst de nederigheid wordt benadrukt, zal in de loop van de Openbaring uitgroeien tot de Christus die Johannes nu ziet en die van zichzelf kan zeggen dat Hij het begin van de schepping is en het eind ervan zal zijn, de eerste en de laatste. Hij is dood geweest, Hij is uit de dood opgestaan en leeft in eeuwigheid.

    Dood en dodenrijk overwonnen

    Christus heeft de dood en het dodenrijk overwonnen, de sleutels van het dodenrijk, die in de handen van de satan waren, bezit Christus nu. Hij opent en sluit. Het dodenrijk is niet hetzelfde als de poel des vuurs, dit laatste is de tweede dood (Openb.20:14). Het dodenrijk bestaat uit twee delen, gescheiden door een onoverbrugbare kloof (Luc.16:19-31). Aan de ene kant is de “plaats van vertroosting” (vs 25) en aan de andere de “plaats van pijn en smart” (vs 24). Na zijn sterven, toen Hij het verlossingswerk had volbracht, daalde Jezus af in het dodenrijk (“nedergedaald ter helle” is niet juist, de hel is de poel des vuurs). In het dodenrijk bevonden zich de gestorven gelovigen van de zogenaamde oude bedeling o.a. Abraham. De satan had de macht over de dood en bezat ook de sleutels van het dodenrijk (Hebr.2:14). Alle gestorvenen waren dus de gevangenen van de satan. Na zijn dood proclameerde de Heer zijn overwinning over de dood en het dodenrijk, de sleutels van de dood en het dodenrijk zijn de satan ontnomen door Christus. Deze heeft de doden, de geesten, in de gevangenis de blijde boodschap gepredikt (1 Petr.3:18,19) en krijgsgevangenen meegevoerd naar de hoge (Ef.4:8), Hij heeft hen bevrijd (Hebr.2:15). Vanaf dat moment is er voor een gelovige geen neerdalen in het dodenrijk meer: “Zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan” (Openb.14:13). Zie ook Filipp.1:23.

    Herhaling schrijfopdracht

    In vs 19 wordt dan opnieuw de schrijfopdracht van vs 11 gegeven, nu echter uitgebreider: hij moet schrijven wat hij gezien heeft, dat is wat staat in vs 12-18: het visioen van de verheerlijkte Christus; hij moet schrijven wat is, dat zijn de zeven sterren en de zeven gouden kandelaren. In vs 20 wordt aan Johannes het geheimenis van de zeven sterren en van de zeven kandelaren verklaard, dit zijn de zeven gemeenten en hun engelen (leiders) aan wie Johannes het boek Openbaring moet zenden met een begeleidende brief voor ieder van die engelen en zo voor elke gemeente. Het gebruik van de term “engel der gemeente” wijst op een ontwikkeling der ambten, die in de eerste christentijd niet gevonden werd, dit maakt een late datering van het boek wenselijk. Eusebius, de geschiedschrijver en Irenaeus, de kerkvader noemen als tijdstip van ontstaan het einde van de regering van de Romeinse keizer Domitianus (81-96); hij moet schrijven wat na deze (dingen) geschieden zal, dat is wat hem verder zal worden geopenbaard, het is het gedeelte van de Openbaring dat begint bij 4:1. Het gedeelte van het boek Openbaring dat kan worden samengevat als “hetgeen is”, behandelt de situatie in het “ambtsgebied” van Johannes op het moment van zijn visioen op Patmos.

  • Openbaring – Hoofdstuk 1

    Gods openbaring in de eindtijd

    In de meest gebruikelijke bijbelse betekenis wil het woord openbaring zeggen: de openbaring van God. De enige en ware God maakt zich bekend in het woord, in het Oude Testament openbaart Hij zich rechtstreeks of via zijn knechten, de profeten (Zo zegt de Here…) en in het Nieuwe Testament in het vleesgeworden Woord, Christus. Het einddoel van Gods openbaring wordt bereikt wanneer alles aan Christus is onderworpen en Hij zich ook zelf zal onderwerpen, opdat God zal zijn: alles in allen (1 Korinthe 15:28). Daar ligt ook het einde van het woord, Gods volk zal dan God kennen zoals het door Hem gekend is (1 Korinthe13:12 en 1 Johannes 3:1) en het kennen van God via het woord is vanaf dat moment niet meer nodig. Het einde van Gods openbaring wordt beschreven door de evangelist en apostel Johannes in het laatste bijbelboek, getiteld: De Openbaring van Johannes. Naar dit bijbelboek wordt hierna meestal verwezen als de Openbaring of het boek Openbaring. In dit deel van de bijbel wordt in het bijzonder geopenbaard wat aan het einde van de geschiedenis gebeuren zal. Daarom heeft het woord openbaring hier de speciale betekenis van iets onthullen of iets ontsluieren wat nog moet gebeuren, wat dus nog onbekend is en niet te verifiëren. Alleen door aansluiting op wat vóór het boek Openbaring in Gods woord is geschreven en daarnaast op wat in de profane historie beschreven is, wordt begrijpen mogelijk. Dit begrijpen wordt ook geëist, wat blijkt uit de zaligsprekingen aan het begin en het eind van het boek (Openbaring 1:3 en Openbaring 22:7). Daar staat duidelijk dat van de voorlezers en van de hoorders wordt verwacht dat zij de woorden der profetie bewaren en het is moeilijk iets te bewaren wat niet begrepen wordt. In tegenstelling tot het boek Daniël dat tot de eindtijd verzegeld zal blijven en pas dan werkelijk verklaard zal kunnen worden (Daniel 12:9), mag het boek Openbaring niet verzegeld worden, omdat de (eind)tijd nabij is. Uit deze gegevens en uit Openbaring 1:3 wordt duidelijk dat het hier een profetisch boek betreft, het enige in het Nieuwe Testament. Bovendien is het een profetisch boek dat gerekend wordt tot een speciale soort: de apocalyptische boeken.

    Apocalyptische literatuur

    Apocalyptische literatuur houdt zich bezig met de toekomst en heeft vooral de onthulling van de geheimen of raadsbesluiten aangaande het einde van de wereld en de grote schifting die dan zal plaatsvinden, tot doel. Een typerend kenmerk van apocalyptische boeken is het gebruik van zinnebeeldige voorstellingen en van getallensymboliek, dus toekomst geopenbaard in beeldspraak. Vooral in het jodendom heeft de literatuursoort een lange traditie. De meeste apocalyptische boeken van het jodendom en van het christendom behoren echter tot de apocriefen of tot de pseudepigrafen. Het grondmodel voor de apocalyptische literatuur is te vinden in het boek Daniël.

    Op grond van het duidelijk apocalyptische karakter wordt daarom het boek Daniël in de Hebreeuwse canon niet tot de Profeten (Nebiim), maar tot de Geschriften (Chetoebim) gerekend. Het boek Openbaring heeft zowel verschillen als overeenkomsten met het grondmodel Daniël. Duidelijke verschillen zijn te vinden in de centrale positie van Christus bij de oordelen en bij de komst van zijn koninkrijk. Punten van overeenkomst zijn de visioenen met een betekenis die door een engel wordt verklaard en de symbolische weergave van gebeurtenissen in de eindtijd. Andere oudtestamentische lectuur met een apocalyptische inslag zijn het tweede hoofdstuk van Joël, het laatste gedeelte van Ezechiël en de nachtgezichten van Zacharia. Net als bij Daniël zijn tussen deze teksten en de Openbaring overeenkomsten en verschillen aan te wijzen. Dit alles geeft duidelijk aan dat er verwantschap bestaat tussen het boek Openbaring en de joodse apocalyptische literatuur.

    Verklaringen van het boek Openbaring

    Het apocalyptische karakter van de Openbaring heeft als logisch gevolg dat de verklaringen die bijbeluitleggers ervan geven, groter in aantal zijn dan bij andere bijbelboeken het geval is en dat die verklaringen bovendien onderling sterk verschillen. Zoals bij elke vorm van beschouwing van teksten zijn deze verschillen afhankelijk van de vooronderstellingen van de uitlegger. Met uitsluiting van beschouwingen die zijn ingegeven door zeer extreme vooronderstellingen, zijn de verklaringen van het boek Openbaring onder te verdelen in de volgende vier hoofdgroepen:

    de praeteristische verklaring: (praeter = voorbij; ita is een vorm van het werkwoord ire = gaan) deze verklaring beschouwt het boek als verleden tijd (voorbijgegane dingen). Wat erin beschreven wordt, is al geschied in de eerste eeuwen na Christus. Het feit dat de wederkomst van Christus nog niet heeft plaatsgehad, maakt deze uitleg onhoudbaar. De wederkomst is in de Openbaring een essentieel gegeven.

    de idealistische verklaring: de Openbaring gaat volgens deze verklaring niet over werkelijke gebeurtenissen, maar zij is een beschrijving in beelden van belangrijke principes die met elkaar in voortdurende strijd gewikkeld zijn, zoals bijvoorbeeld goed en kwaad. Door deze wijze van uitleg wordt de Openbaring vergeestelijkt en wordt het boek een allegorie.

    de historicistische verklaring: het boek Openbaring wordt bij deze verklaring gezien als de kerkgeschiedenis vanaf de tijd van Johannes tot aan de voleinding. Tijdens de Reformatie had deze uitleg veel aanhangers, waarbij de gegeven verklaringen werden ingegeven door de vijandschap die werd gevoeld ten opzichte van de kerk van Rome. Zo waren onder andere:

    • het beest uit de zee = de paus;
    • de grote hoer = Rome als de zetel van het pausdom
    • bekende verklaringen van begrippen uit de Openbaring.

    de futuristische verklaring: deze verklaring, ook wel de eschatologische verklaring genoemd, is op de toekomst gericht en gaat uit van de veronderstelling dat, wat vanaf hoofdstuk 4 in de Openbaring wordt beschreven, nog niet vervuld is. Het spreekt vanzelf dat hieruit de conclusie volgt, dat de apocalyptische oordelen nog niet hebben plaatsgevonden en dat de beschreven tonelen zich pas na de wederkomst van Christus zullen afspelen. Het gedeelte vóór hoofdstuk 4 wordt in het algemeen als een inleiding beschouwd, met als bijzonderheid dat de meeste uitleggers die uitgaan van een futuristische verklaring, de brieven aan de gemeenten in de hoofdstukken 2 en 3 zien als een overzicht van de geschiedenis van de christenheid.

    Wat nog komen moet

    Volgens het overgrote deel van de bijbeluitleggers die uitgaan van de futuristische verklaring, staan achtereenvolgens de volgende dingen de mensheid nog te wachten:

    1. de opname van de gemeente;
    2. de grote verdrukking met aan het einde de wedergeboorte van Israël;
    3. de wederkomst van Christus op de Olijfberg;
    4. het duizendjarig rijk;
    5. de laatste volkerenopstand;
    6. het oordeel voor de grote witte troon;
    7. de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

    De opname van de Gemeente

    Over de onder punt 1. genoemde opname van de gemeente zijn de meningen duidelijk elkaars tegengestelde. In de traditionele opvatting over de voleinding daalt Christus uit de hemel neer op aarde, scheidt daar de gelovigen van de ongelovigen en voert daarop de gelovigen de hemel binnen. Hoe merkwaardig dit moge klinken, voor deze voorstelling is in de Bijbel nergens enig bewijs te vinden. Integendeel, er zijn twee geheel verschillende voorstellingen en die zijn verschillend, omdat ze betrekking hebben op twee geheel verschillende gebeurtenissen, die op zijn minst zeven jaar uit elkaar liggen. De eerste beschrijving is die van de Heer die neerdaalt uit de hemel, de gelovigen gaan Hem tegemoet in de lucht (1 Thesssalonicenzen 4:13-17) en samen met hen keert de Heer terug naar de hemel.

    Volgens Johannes 14:1-3 is Hij daar na zijn hemelvaart een plaats gaan bereiden voor zijn gemeente, de gelovigen die Hem tegemoet zijn gegaan in de lucht. De Heer kan hier niet het hiervoor genoemde binnenvoeren van de gelovigen na het oordeel voor de grote witte troon hebben bedoeld, want dan zou Hij wel eerst over dat oordeel hebben gesproken. Bovendien zou Paulus het dan bij het verkeerde eind hebben met zijn opmerkingen over de komst van de Heer zowel in 1 Korinthe 15:51-55 als in Filippenzen 3:20,21. Zowel de Heer als Paulus spreken hier over de opname van de gemeente. De tweede beschrijving is die van de verschijning van de Heer op aarde om de wereld te oordelen en de gelovigen uit Israël en de volken in te voeren in het duizendjarig rijk dat dan zal worden opgericht.

    Hierover wordt in het boek Op

    enbaring op vele plaatsen gesproken. Het verschil tussen deze twee momenten wordt nog duidelijker geïllustreerd door het feit dat volgens de Bijbel de Heer met de gemeente zal neerdalen om aan de wereld te verschijnen. Dit is alleen mogelijk als de gemeente voor die tijd door de Heer is opgenomen in de hemel. Dit belangrijke feit wordt op verschillende plaatsen vermeld, zoals in Zacharia 14:5 in het Oude Testament en in Romeinen 8:17, Kolossenzen 3:4, 1 Thesssalonicenzen 3:13, Openbaring 17:14 en Openbaring 19:11-14 in het Nieuwe Testament.

    De grote verdrukking

    Wat de punten 1. en 2. betreft, lopen de meningen uiteen. Er zijn uitleggers die ervan uitgaan dat de genoemde opname van de gemeente pas zal plaatsvinden nà de grote verdrukking (tribulatio): de posttribulationisten. Enkelen denken dat de gemeente na tweeënveertig maanden, dus in het midden van de grote verdrukking, zal worden opgenomen, zij worden de midtribulationisten genoemd. Het merendeel van de uitleggers is pretribulationist, dat wil zeggen dat zij ervan overtuigd zijn dat de gemeente niet door de grote verdrukking zal hoeven te gaan, maar dat zij vóór die verdrukking zal worden opgenomen.

    Chiliasme

    Bij punt 4. valt onderscheid te maken tussen postchiliasten en prechiliasten. De eerste groep gelooft dat Christus op aarde zal terugkomen, nadat het duizendjarig rijk zal zijn geëindigd, terwijl de andere, de grotere groep overtuigd is van de wederkomst van Christus vóór het begin van het duizendjarig rijk.

    De opvatting van Augustinus en van de Reformatie

    Op de keper beschouwd is praktisch elke uitleg van de Openbaring een combinatie van de bovengenoemde hoofdgroepen van verklaringen. Zo heerst in navolging van Augustinus in de kerken van de Reformatie de opvatting dat het boek in belangrijke mate symbolisch geïnterpreteerd moet worden. Dit vloeit logisch voort uit de gedachte dat Christus door zijn dood en opstanding het koningschap over de schepping heeft verworven. Als dus in de Openbaring wordt gesproken over het koningschap dat Hij op zich neemt (Openbaring 11:15), dan wordt daar verwezen naar een zaak die in het verleden al heeft plaatsgevonden en deze verwijzing moet dan als een symbool worden beschouwd en niet als een weergave van een toekomstig gebeuren. Dit geldt eveneens voor het duizendjarig rijk van hoofdstuk 20, een rijk dat sommigen die deze opvatting huldigen, reeds als zo goed als voorbij beschouwen, anderen zelfs al als helemaal verleden tijd. Het chiliasme dat met het uitzien naar een komend duizendjarig rijk teruggaat op de visie van de oude kerkvaders en andere christenen vóór Augustinus, wordt in reformatorische kringen daarom met de nodige argwaan bekeken. Maar als hetgeen in de Openbaring wordt beschreven, symbolisch is voor wat al tot het verleden behoort, dan ontstaat er een gat in de tijd. Het verwerven van het koningschap door Christus via zijn dood en opstanding, zijn voor Johannes, wanneer deze zich op Patmos bevindt, al ongeveer zestig jaar verleden tijd. Wat hem nu als openbaring wordt gegeven, is voor hem op zijn vroegst heden en in feite toekomst. De enige oplossing voor dit probleem moet wel zijn dat het aanvaarden van het koningschap niet plaatsvindt bij de opstanding, maar pas bij de wederkomst.

    Het laatste der dagen

    De Openbaring van Johannes handelt over “het laatste der dagen” en over “de wederkomst van Christus”. Dit onderwerp is in het Nieuwe Testament al eerder aan de orde gekomen. In de “Rede over de laatste dingen” in Matt.24, Marc.13 en Luc.21, spreekt Jezus hier al over en de apostel Paulus behandelt het onderwerp, zij het ook wat meer terughoudend, in 1 Kor.15, 1 Tess.4 en 2 Tess.2. Ook in het Oude Testament wordt in de boeken van de profeten de dag dat God komt om in het gericht te gaan, vele malen genoemd (Jes.24-27, Ezech.37:1-14 en hfst. 40, op diverse plaatsen in het boek Daniël, Joël 2 en Zach.9 en 10). Het zijn dingen die weldra moeten geschieden, waarbij in acht genomen moet worden dat bij dit ‘weldra’ niet gesproken wordt vanuit onze tijdrekening, maar vanuit die van God (2 Petr.3:4,8).

    De structuur van het boek Openbaring

    De structuur van de Openbaring is overzichtelijk. Het boek begint met een inleiding (1:1-8), gevolgd door de beschrijving van Christus zoals Hij aan Johannes verscheen(1:9-20). Dan volgen er brieven die Johannes moet schrijven aan zeven gemeenten in Asia, een Romeinse provincie in het westen van Klein-Azië. Deze gemeenten behoorden volgens de kerkvader Irenaeus tot het “ambtsgebied” van Johannes (2:1-3:22). Daarna begint een reeks profetische visioenen, geordend naar het getal zeven, een aantal dat gelijk is aan dat van de brieven in de hoofdstukken 2 en 3. De visioenen sluiten voor het grootste gedeelte aan op profetieën uit het Oude Testament en handelen over “hetgeen weldra moet geschieden”. De visioenen betreffen allereerst het vrijkopen van de mensheid en vervolgens het daaruit ontstane conflict tussen het Lam en de satan, een strijd met het Lam als overwinnaar.

    Tenslotte wordt dan weergegeven wat na deze belangrijke overwinning van het Lam nog zal gaan gebeuren. De structuur van dit profetische gedeelte is chronologisch, met onderbrekingen door buiten het profetisch-historisch verloop van de gebeurtenissen vallende passages. In deze onderbrekingen is een duidelijke regelmaat aanwezig. Er staan voor en na het zevende zegel, de zevende bazuin en de zevende schaal, onderbrekingen en als slot en zevende is er een onderbreking tussen de nieuwe hemel en de nieuwe aarde enerzijds en het nieuwe Jeruzalem anderzijds. Als visioenen die tussen andere visioenen zijn geplaatst, hebben deze passages een functie van verklarende intermezzo’s. Het zijn inter-visioenen en de benaming “tussengezichten” lijkt het best weer te geven wat hier wordt bedoeld, al komt dit woord (nog) niet voor in Van Dale – Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (4:1-22:5). De Openbaring eindigt met een slotwoord (22:6-21).

    Wat de opbouw van het boek Openbaring betreft, geeft W.J.Ouweneel in zijn boek ‘De Openbaring van Jezus Christus (Vaassen 1988)’ een zeer duidelijke en overzichtelijke indeling. Deze is in dit werk als basis gebruikt en met enige wijzigingen overgenomen.

    Aan het boek Openbaring ligt dan het volgende structuurschema ten grondslag:

    VOORWOORD (1:1-8)

    A.  Hetgeen gij gezien hebt (1:9-20)

    B.  Hetgeen is (2 en 3)

    • De brief aan Efeze (2: 1- 7)
      • De brief aan Smyrna (2: 8-11)
      • De brief aan Pergamum (2:12-17)
      • De brief aan Tyatira (2:18-29)
      • De brief aan Sardes (3: 1- 6)
      • De brief aan Filadelfia (3: 7-13)
      • De brief aan Laodicea (3:14-22)

    C.  Hetgeen na dezen geschieden zal (4-22)

    1. De hemelse rechtbank (4 en 5)
      1. de troon in de hemel, de koninklijke Christus (4)
      1. het Lam en de boekrol, de lijdende Christus (5)
    2. De zeven zegels (6:1-8:2)
      1. het eerste zegel: het witte paard (6:1,2)
      1. het tweede zegel: het rode paard (6:3,4)
      1. het derde zegel : het zwarte paard(6:5,6)
      1. het vierde zegel: het vale paard (6:7,8)
      1. het vijfde zegel: de zielen onder het altaar (6:9-11)
      1. het zesde zegel : vreselijke rampen (6:12-17)
    • EERSTE TUSSENGEZICHT (7:1-17):
      • De verzegelden uit Israël (7:1-8) en
      • de schare die niemand tellen kan (7:9-17)
      • (g) het zevende zegel: zeven engelen met bazuinen (8:1,2)
    • TWEEDE TUSSENGEZICHT (8:3-5):
      • De hogepriesterlijke Christus (8:3-5)
    • De zeven bazuinen (8:6-11:18)
    • (a) de eerste bazuin : de aarde getroffen(8:7)
      • (b) de tweede bazuin : de zee getroffen(8:8,9)
      • (c) de derde bazuin : het overige water getroffen(8:10,11)
      • (d) de vierde bazuin : hemellichamen getroffen(8:12)
      • (e) de vijfde bazuin en het eerste wee: de sprinkhanen (9:1-12)
      • (f) de zesde bazuin en het tweede wee: de paarden (9:13-21)
    • o   DERDE TUSSENGEZICHT (10:1-11:13):
      • Het geopende boek (10) en de twee getuigen (11:1-13)
    • (g) de zevende bazuin en het derde wee:
      • aankondiging van het koninkrijk van Christus(11:14-18)
    • VIERDE TUSSENGEZICHT (11:19-15:4):
      • Het tonen van de ark van het verbond (11:19) en
      • de zwangere vrouw (12:1-18) en
      • de draak (12:3-18) en
      • het beest uit het land (13:11-18) en
      • het Lam, het oordeel en de oogst (14) en
      • het lied van de overwinnaars (15:1-4)
    • De zeven schalen (15:5-16:21)
    • (a)de eerste schaal : over de aarde(16:2)
      • (b)de tweede schaal : over de zee(16:3)
      • (c)de derde schaal : over het overige water(16:4-7)
      • (d)de vierde schaal : over de zon(16:8,9)
      • (e)de vijfde schaal : over de troon van het beest(16:10,11)
      • (f)de zesde schaal : over de Eufraat(16:12)
    • VIJFDE TUSSENGEZICHT (16:13-16):
      • Harmagedon (16:13-16)
      • (g)de zevende schaal: over de lucht(16:17-21)
    • ZESDE TUSSENGEZICHT (17:1-19:10):
      • Babylon, de grote hoer (17) en
      • Babylon, de grote stad (18:1-19:5) en
      • de bruiloft van het Lam (19:6-10)
    • De voleinding (19:11-21:8)
    • (a) Christus als het Woord Gods (19:11-16)
      • (b) het beest uit de zee en het beest uit het land overwonnen (19:17-21)
      • (c) de satan gebonden en begin van het duizendjarig rijk (20:1-3)
      • (d) de eerste opstanding (20:4-6)
      • (e) Gog en Magog verslagen en de satan veroordeeld (20:7-10)
      • (f) het laatste oordeel voor de witte troon (20:11-15)
      • (g) de nieuwe hemel en de nieuwe aarde(21:1-8)
      • ZEVENDE TUSSENGEZICHT (21:9-22:5):
      • Het hemelse Jeruzalem (21:9-22:5)

    SLOTWOORD (22:6-21)

    Auteurschap

    De Openbaring is geschreven door Johannes, de evangelieschrijver en de apostel die Jezus liefhad. Overigens was hij het eerste niet toen hij de Openbaring schreef, want Johannes heeft zijn evangelie geschreven na de Openbaring. Niet allen die over de Openbaring hebben geschreven zijn het eens over het auteurschap van Johannes. De bezwaren ertegen zijn vooral gebaseerd op het slechte Grieks dat de schrijver in het boek gebruikt, of volgens sommigen misbruikt. Iemand heeft hieraan ooit de naam “Joods Grieks” gegeven en dat is een term die redelijk juist mag worden genoemd. Johannes vertaalde zijn Joodse gedachten in Griekse woorden en hierdoor ontstaan natuurlijk fouten. Iemand die in het Nederlands wel het woord “sterrenkunde” kent, maar niet het ‘vreemde’ woord weet, zal naar analogie van de vele woorden op -logie (= kennis, kunde), veel eerder kiezen voor astrologie dan voor astronomie. En dat is dan precies de verkeerde keuze. Het duidelijke verschil tussen de taal van de Openbaring en die van het evangelie van Johannes wordt veroorzaakt door het aanwezig zijn van een secretaris. Uit de aard van het geschrift volgt logischerwijze dat Johannes de Openbaring zelf te boek heeft gesteld en daarnaast zijn er duidelijke bewijzen dat zijn evangelie door een secretaris is opgetekend. En als een beklaagde zegt: “Hij hep se eigen self in de klauw gesneje met dat nijf, ikke nie”, dan geeft zijn advocaat dat weer als: “Hij heeft zichzelf met dat mes in zijn hand gesneden, ik heb dat niet gedaan” en staat er in het proces-verbaal: “Het slachtoffer heeft zichzelf met het mes letsel aan de hand toegebracht, de beklaagde treft op dat punt geen schuld”. Zo zal ook de secretaris de woorden van Johannes in goed Grieks op schrift hebben gesteld. Dat dan ook vergissingen kunnen worden gemaakt, blijkt uit de twee woorden voor ‘lam’. Johannes is een Israëliet en denkt bij het zien van het Lam dat geslacht is, direct aan het Pascha en het geslachte paaslam, hij gebruikt daarom het Griekse woord arnion (=paaslam). De secretaris ziet in de door Johannes de Doper gebruikte woorden: ‘het lam Gods’ (Joh.1:29,36) geen geslacht lam en dus ook geen paaslam en schrijft het Griekse woord amnon (=lam). De grammaticale en stilistische verschillen tussen de Openbaring en het evangelie worden niet veroorzaakt door het feit dat de Johannes van de Openbaring niet dezelfde is als de Johannes van het evangelie. De verschillen zijn het gevolg van het door hemzelf op schrift stellen van de Openbaring en het dicteren van het evangelie. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de waarde van het boek Openbaring alleen maar groter wordt door het feit dat Johannes het zelf heeft opgetekend, want een door een secretaris genotuleerd verslag is toch in zekere zin tweedehands. Dat de evangelieschrijver Johannes dezelfde persoon is als de auteur van de Openbaring wordt ook door een ander argument bevestigd. Het is niet voor de hand liggend, zelfs twijfelachtig dat in dit gedeelte van Klein-Azië een andere Johannes dan de evangelieschrijver zoveel gezag had, dat zijn Openbaring werd geaccepteerd. De evangeliën van Maria en van Nicodemus en de openbaringen van Abraham en van Paulus zijn door de toenmalige christenheid zonder meer terzijde geschoven. Het gedeelte van het boek Openbaring dat kan worden samengevat als “hetgeen gij gezien hebt”, is tevens Inleiding (1:1 – 20).