Zalig

Het inleidingswoord van zegenspreuken: gelukkig zijt gij, die -(Deut. 33:29; Ps. 128:2), welzalig allen die – (Jes. 30:18; Ps. 1:1; 2:12; 84:5 v etc.). Bekend zijn de 8 zaligsprekingen in Matt. 5...

Zalving

Zalven, Hebr. maasjach, Gr. aleiphoo of chrioo, geschiedde met Olie of zalf, en betekende niet alleen een feestelijk, geurig gebaar (Ps. 92:11; Am. 6:6; vgl. 2 Sam. 14:2; Matt. 6:17) of een...

Zanger

Zangkoren in en buiten de tempel laten zich horen (Neh. 12:28 w; 1 Kron. 15:16 w). Zangers en zangeressen hoorden bij het paleispersoneel (2 Sam. 19:35; Pred. 2:8). Bepaalde families van de...

Zebulon

Woning, zoon van Jakob en Lea (Gen. 30:19 v; 46:14; Ex. 1:3), een stam in het n. van Israël aan de kust (Gen. 49:13; Deut. 33:18 v). Deze speelde een belangrijke rol...