Categorie: XYZ woorden

  • Zegel

    In de bijbel vooral de zegelring (Gen. 41:42; Jer. 22:24; Luc. 15:22), aan een kettinkje om de hals, op het hart gedragen (Gen. 38:18; Hoogl. 8:6). De afdruk van de ingegraveerde naam en tekst op het verdrag, een kruik, een koninklijk bevel, presenteert de aanwezigheid van de eigenaar (Jer. 32:10, 44; 1 Kon. 21:8; Dan. 6:18; Est. 3:12; Matt. 27:66).
    Paulus ziet de besnijdenis als afdruk (en dus bevestiging) van de gerechtigheid, d.i. van de rechte verhouding met God (Rom. 4:11) en de doop als een zegel met de Naam van God erop (2 Kor. 1:22). Wat verzegeld is, is bedekt en afgesloten, behoort God toe en is (dus?) verborgen (Deut. 32:34; Jes. 8:16; Openb. 10:4; 20:3; 6:1-8:1). Het zegel van God dat op mensen gezet is, stempelt hen tot Zijn dienaren (Jes. 44:5; Ez. 9:4; Openb. 7:2; 14:1). Dat geldt in het bijzonder van de Christus, die ‘de afdruk van Zijn wezen is’ (Hebr. 1:3; Joh. 6:27).

  • Zegen

    Hebr. beraacha, Gr. eulogia. Zoals de vloek onheil baart, brengt de zegen geluk. Deze belooft en verzekert vruchtbaarheid (Gen. 1:22, 28; 9:1; 17:16, 20; Ps. 115:13; 128:4) en levenskracht (Ex. 20:11; 23:25; Deut. 33:11; Richt. 13:24; 1 Sam. 9:13; 2 Sam. 2:5, 7; Ps. 65:11; Matt. 14:19), ook in geestelijke zin (Spr. 10:7; Jer. 17:7v; 1 Kor. 11:17; Ef. 1:3; Gal. 3:9, 14). Hoe concreet over de zegen gedacht wordt blijkt uit het feit dat van de zgn. hogepriesterlijke zegen gezegd wordt dat deze als een Naam op de Israëlieten ‘gelegd’ werd (Num. 6:27).
    Opmerkelijk is het dat mensen ook God zegenen’, hoewel dit de meerdere is voorbehouden t.o.v. de mindere (Hebr. 7:7). Hierdoor wordt Zijn Naam onder de mensen versterkt en groot gemaakt (Gen. 24:48; Deut. 8:10; Ps. 66:8; 103:1 v; 145:2; Ef. 1:3). NBG vertaalt in dit verband doorgaans met: geprezen zij de HEER.