Categorie: V woorden

  • Verharding

    Van het hart, dat wil zeggen, van het willen en denken (Ex. 4:21; Ps. 95:8; Mare. 6:52; 2 Kor. 3:14), als mensen zich niet laten leiden door God, maar zich tegen beter weten in eigenzinnig gedragen. Ook de nek wil niet buigen, het volk is hardnekkig en luistert niet (Neh. 9:29; Jer. 17:23). Deze verharding lijkt zo onbegrijpelijk dat zij door een hogere macht bewerkt schijnt te zijn, een goddelijke straf is: ‘De HEER verhardde het hart van de Farao’ (Ex. 9:12), ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard’ (Joh. 12:40; vgl. Jes. 6:9 v). In de ‘gedeeltelijke verharding’ van Israël met betrekking tot de evangelieverkondiging, die tijdelijk is, ziet de apostel Paulus het plan van God de heidenen het heil te schenken (Rom. 11:11, 25).

  • Verheerlijking

    Gr. metamorphoosis, gedaanteverandering die Jezus onderging op de berg der verheerlijking. Zijn kleding was stralend wit,
    Zijn gelaat schitterde als de zon (Matt. 17:2), symptomen van de andere, hemelse wereld (Matt. 28:3; Openb. 4:4). Mozes en Elia, ‘wet’ en ‘profeten’, overtuigen Jezus dat Hij Zijn weg ten einde moet gaan en Zijn Exodus in Jeruzalem moet voltooien (Luc. 9:31). In het Johannes-evangelie wordt voor de verheerlijking van Jezus een ander werkwoord gebruikt, namelijk doxazoo, roemen, eren. De Zoon van God wordt groot door Zijn sterven en ook God zelf krijgt daardoor een naam (Joh. 12:16,
    23; 13:31 v; vgl. Joh. 21:19). Als Ik van de aarde verhoogd ben (aan het kruis), zal Ik allen tot Mij trekken (Joh. 12:32,34). De uitdrukking herinnert aan het in de joodse traditie gebruikelijke ‘qiddeesj ha sjeem’, het heiligen van de Naam, hetwelk dikwijls met het martelaarschap in verband wordt gebracht.