Hebreeuws: Sjinaar, naam van Babylonië (Gen. 10:10 v). Het land van de toren van Babel (Gen. 11:2), het land ook van de ballingschap (Dan. 1:2; Zach. 5:11).
Hebreeuws: Tsij-joon. Naam van Jeruzalem, uit de tijd vóór David, de stad der Jebusieten, later stad van David genoemd (2 Sam. 5:7; 1 Kon. 8:1). De naam ging over op de uitbreiding...
Koning der Amorieten, door Israël verslagen nadat hij geweigerd had doortocht te verlenen (Num. 21:21 vv; Deut. 2:24 vv). Hij wordt samen met Og genoemd (Deut. 1:4; Joz. 2:10; 1 Kon. 4:19).
Egyptische koning (± 945-925 v. Chr.). Hij hielp Jerobeam 1 van Israël (vgl. 1 Kon. 11:40) door Jeruzalem te veroveren en de tempelschatten te roven (1 Kon. 14:25 v).
Een gebogen mes met handvat waarmee gras of de korenhalmen werden afgesneden (Deut. 16:9; 23:25; Jer. 50:16). In de voorstelling van het (eind) gericht als een oogst, past ook het hanteren van...