Categorie: R woorden

  • Rabbi

    Mijn grote, mijn heer, Aramees: rabboeni = mijn meester (Joh. 20:16). Jezus werd door het volk met rabbi aangesproken (Matt. 26:25; Mare. 9:5; Joh. 1:39), omdat men hem zag als een vereerd leraar of Schriftgeleerde. Jezus wees de titel voor zijn discipelen af (Matt. 23:8). Wij noemen een rabbi een rabbijn.

  • Rachab

    Ruim, breed. De hoer in Jericho die de verspieders van Jozua redde en als beloning hiervoor door de Israëlieten bij de verovering van de stad gespaard werd (Joz. 2:1 vv). Zij wordt in de geslachtslijst van Jezus genoemd als één van Zijn voorouders (Matt. 1:5) en Hebr. 11:31 plaatst haar in de rij der geloofsgetuigen (vgl. Jak. 2:25).