Hebreeuws: refaiem, reuzen. Oorspronkelijke bevolking van Kanaän, afstammelingen van Rafa (2 Sam. 21:16-22; Gen. 15:20; Joz. 17:15). Zij spoken in de herinnering van de bewoners van het land als refa’iem, d.i. geesten, schimmen, wat een algemene benaming is worden voor geesten van gestorvenen (Ps. 88:11 vv; Jes. 26:14).
Categorie: R woorden
-
Richter
Hij is niet zozeer een rechter als wel een leider, een regent van de stam of het volk. Er wordt in het boek der Richteren over 7 ‘grote’ Richters verteld, redders en bevrijders, Ehud, Debora, Barak, Gideon, Abimelech, Jefta en Simson. Over Otniel en Samgar wordt heel weinig verteld, en van Tola, Jair, Ebzan, Elon en Abdon alleen dat ze Israël ‘gericht’ hebben en waar ze begraven liggen. Daarom worden zij ‘kleine’ richters genoemd. In Ps. 2:10; 148:11; Mi. 4:14 wil ‘richter’ zoveel zeggen als vorst.