Categorie: O woorden

  • Ouderling

    Uitwerking volgt.

  • Othniel

    Mijn kracht is God, de eerste richter van Israël na de dood van Jozua. Hij versloeg de koning van Aram Kusan Rimataim (di. dubbele schurk!, Richt. 3:9 vv).

  • Oude van dagen

    Hoogbejaarde, de wijze raadsman, gerespecteerd door het volk (1 Sam. 24:14; 1 Kon. 12:6; KI. 5:12, 14) en in het boek Daniël aanduiding van God die een rechtszitting houdt: de eerbiedwaardige, wijze God (die zetelt van ouds, Ps. 55:20). Zie Dan. 7:9, 13, 22.

  • Oudste

    Gr. presbyteros, het geslachts- of familiehoofd die als leider van de clan wordt beschouwd en deze vertegenwoordigt naar buiten (Ex. 3:16, 18; 18:12; Lev. 4:13-15; Num. 11:16).
    De oudsten van de stad zijn de hoofden van de voornaamste families in die plaats (Richt. 8:14, 16; 11:7; Ruth 4:2). Met de oudsten van Israël wordt beraadslaagd (1 Sam. 8:4; 2 Sam. 3:17; 17:4, 15; Ps. 107:32; Ez. 7:26). In de geschiedenis van Jezus spelen de oudsten van het volk samen met de over-priesters een belangrijke rol, zij nemen hun beslissingen in een raad (Matt. 16:21; 26:47; Luc. 22:66; vgl. Hand. 4:5, 8, 23; 6:12; 22:5). Ook de chr. gemeente wordt geleid door oudsten of ouderlingen (Hand. 11:30; 14:23; 15:2; Jak. 5:14). Bij de verkiezing van oudsten in de gemeente wordt niet naar de invloed of macht van een familie gekeken, maar wordt gelet op onberispelijkheid van levenswandel en kundigheid (Tit. 1:5 vv). Oudsten, die goede leiding geven, komt een dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht (1 Tim. 5:17). De Willibrord-vertaling spreekt niet van oudsten of ouderlingen, maar van presbyters.

  • Over-Jordaanse

    Streek ten o. van de Jordaan, als zodanig slechts een enkele maal in het n.t. genoemd (Matt. 4:25; Mare. 3:8; 10:1).

  • Overblijfsel

    Een zoon van Jesaja heet Sear Jasub (Jes. 7:3), di. een rest blijft over. Deze naam is een onheilsboodschap, die in het bijzonder Jesaja en Jeremia verkondigen: rampen treffen het land, slechts weinigen overleven deze (Jes. 10:19; 16:14; Jer. 6:9; 40:15). Maar tegelijk is dit uitzicht hoopvol. Zoals de stronk van een omgehakte boom opnieuw uitloopt, is het ‘overblijfsel’ het begin van een nieuwe groei (2 Kon. 19:30 v; Jes. 10:21; 11:16; Jer. 23:3; 40:11). Een oordeel is eerst recht vernietigend wanneer, zoals met betrekking tot Filisten gezegd wordt, ook zijn ‘wortel’ (= rest) zal omkomen (Jes. 14:30; vgl. 14:22; Ez. 9:8; Amos 1:8).

  • Overlevering

    Als Jezus de overlevering der oudsten kritiseert, bedoelt Hij de mondelinge leer, die naast de geschreven halacha werd doorgegeven en die volgens de Farizeeën even verbindend was als de torah zelf (Matt. 15:2 vv; Mare. 7:3 vv; vgl. GaF 1:14; Kol. 2:8). Overigens heeft ook Paulus zijn boodschap verkondigd op grond van door hem ontvangen mondelinge overlevering (1 Kor. 11:23) en spoort hij de gemeente aan zich aan de door hem gegeven overlevering (traditie) te houden (2 Tess. 2:15, vgl. 3:6; Fil 4:9).

  • Overpriester

    In de Romeinse tijd kon een Hogepriester, die voordien zijn ambt voor het leven bekleedde, ontslagen worden. Vanaf 37 v. Chr. tot 70 n. Chr. waren er 28 hogepriesters. Ook als zij van hun ambt ontheven waren, bleven ze ‘Hogepriester’ of overpriester’. Zij zaten samen met Oudste|Oudsten en Schriftgeleerden in het Sanhedrin (Matt. 2:4; 16:21; Joh. 11:47; Hand. 23:14).

  • Overste

    Vaak een familiehoofd of oudste (Num. 7:2-84; 3:24; Ezra 1:5). In de tijd van het n.t. zijn de oversten van het volk de leden van de volksvergadering (Luc. 23:13; 24:20; Joh. 3:1; Hand. 3:17; 13:27). Jalrus was een overste van de synagoge, het hoofd van een plaatselijke joodse gemeente (Mare. 5:22; vgl. Luc. 13:14). We horen ook wel van meerdere oversten der synagoge (Hand. 13:15). Paulus treft in Korinte Crispus en Sostenes als oversten aan (Hand. 18:8, 17). Een leider van de gemeente kon over een dienaar als helper beschikken (Luc. 4:20).