Hebreeuws: melek = koning. Slaaf van de hogepriester, wiens oor bij gevangenname van Jezus door Petrus werd afgeslagen (Joh. 18:10).
Categorie: M woorden
-
Maleachi
Mijn bode, engel (Mal. 3:1), laatste boek van het 12 Profetengeschrift.
-
Mammon
Rijkdom, geldgod. Afgodennaam. Vaak onrechtvaardige Mammon genoemd, d.i. oneerlijke winst (Luc. 16:9, 11). Jezus zegt dat wij niet God én de Mammon tegelijk kunnen dienen (Matt. 6:24; Luc. 16:13). Hij stelt ons daarmee voor de vraag wat betrouwbaar is, wien wij ons kunnen toevertrouwen (Matt. 6:21; Luc. 12:34).
-
Mamre
Levenskracht. Naam van een terebintenbos bij Hebron, waar Abraham een altaar bouwde (Gen. 13:18) en waar God aan de aartsvader verscheen (Gen. 18:1 v). Ook Isaak heeft er gewoond (35:27).
-
Maaltijd
Hebr. lechem {= brood), misjtè (= het drinken, drinkgelag). Wanneer de maaltijd in de bijbel genoemd wordt gaat het vrijwel steeds over een gast-, feest- of koningsmaaltijd. Zulk een maaltijd wordt aangericht of bereid (Gen. 19:3; 26:30) en wordt soms met nadruk een grote maaltijd genoemd (Gen. 21:8; 2 Kon. 6:23; Dan. 5:1; Luc. 5:29; 14:16; Openb. 19:17). Men heeft aangezeten, d.i. gehurkt gezeten bij lage tafeltjes (1 Sam. 16:11) of’aangelegen’, d.i. zich uitgestrekt op lage banken, leunend op rechter- of linkerarm (Matt. 9:10; 22:10). Het spreken over aanliggen is al voldoende om duidelijk te maken dat het over een maaltijd gaat (Matt. 8:11; Luc. 13:29). Een gezamenlijke maaltijd verbindt de aanliggenden met elkaar (2 Kon. 6:23). Zij eten allen van hetzelfde brood dat hun door de gastheer wordt aangereikt (1 Sam. 1:4). Vaak is daarom de maaltijd een belangrijk onderdeel van een verbondssluiting: Abimelek-Isaak (Gen. 26:30), Laban-Jakob (Gen. 31:54), David-Abner (2 Sam. 3:20), Jetro-Israël (Ex. 18:12). Als in de tempel een vredeoffer wordt gebracht, is een deel van het vlees dat God geofferd wordt, voor een familiemaaltijd. Zo worden de HEER en Zijn gasten met elkaar verenigd (1 Sam. 1:4 vv; Lev. 7:15; Ps. 22:27). Omdat Egyptenaren zich niet mogen of kunnen verbroederen met de Hebreeën, kunnen ze niet gezamenlijk eten (Gen. 43:32). Het is veelzeggend dat Jezus aanligt met de paria’s van het land, de tollenaars en zondaars (Luc. 5:29 vv; 15:2). Zijn laatste avondmaal verbindt de HEER met Zijn volgelingen tot een hechte gemeenschap, tot één lichaam. Het is duidelijk een verbondsmaaltijd (Matt. 26:26-29; 1 Kor. 10:16 v; 11:25).
-
Man Gods
Aanduiding van Mozes (Deut. 33:1), Samuël (1 Sam. 9:6-10), David (Neh. 12:24, 36), Elia (1 Kon. 17:18, 24), Elisa (2 Kon. 4:7-13), een engel (Richt. 13:6, ‘8), Semaja (1 Kon. 12:22), Jigdalja (Jer. 35:4) en enkele onbenoemden. De uitdrukking wordt steeds in verband gebracht met een profeet, met iemand die een boodschap of een gebod van God heeft. Zoals een ‘man van het schip’ een zeeman is, een ‘man van de oorlog’ een soldaat, een ‘man van het land’ een landbouwer, is een ‘man van God’ iemand, die bij God hoort, zijn vertegenwoordiger.
-
Maan
Reeds in het scheppingsverhaal is het protest hoorbaar tegen de verering van hemellichamen als góden, zoals deze in de Semitische wereld vrijwel algemeen is. De zon en de maan zijn lampen aan het uitspansel en zijn door God gegeven om de wereld te verlichten (Gen. 1:14 vv).
Een waarschuwing maan of sterren niet te aanbidden, schijnt evenwel nodig geweest te zijn (Deut. 4:19; 17:3; Jer. 8:2). De maan is belangrijk voor de bepaling van de tijden der grote feesten en van de maanden.
De dag van de nieuwe maan gold als een feest (Ps. 81:4) dat overigens gemakkelijk kan ontaarden (Jes. 1:13; Hos. 5:7). In profetieën over de eindtijd wordt vaak gewezen op dreigende kosmische verschijnselen en ook veranderingen van de maan (Jes. 24:23; 30:26; Joël 3:15; Matt. 24:29; Hand. 2:20; Openb. 6:12). -
Manasse
Hij die doet vergeten, vgl. Gen. 48:5, de oudste zoon van Jozef die door de zegen van Jakob achtergesteld wordt bij zijn jongere broer Efraim (Gen. 48:13), als stam vnl. in het Oost-Jordaanse land wonend (Num. 26:29; Joz. 17:1).
Manasse is ook de naam van een negatief beoordeelde koning van Juda, zoon en opvolger van Hizkia (2 Kon. 21:1-18). -
Maand
De 29 1/2 dag van de omloop van de maan. Van de Oud-Israëliti-sche maanden worden er maar 4 genoemd:
- Ethaniem, herfstmaand (sept./okt., 1 Kon. 8:2),
- Bul, regenmaand (okt./nov., 1 Kon. 6:38),
- Abib, arenmaand (maart/april, Ex. 13:4; Deut. 16:1)
- Ziv, bloemenmaand (april/mei, 1 Kon. 6:1, 37).
In de late koningstijd werden de maanden alleen met nummers aangeduid: de le, 2e etc., gerekend vanaf de lente (Jer. 28:1, 17; 36:9; 39:1 v; 41:1; Ez. 1:1; Zach. 1:1, 7). Na de ballingschap komen de Babylonisch-Assyrische namen in zwang (Neh. 1:1; 2:1; 6:15; Ezra 6:15). Ze luiden:
- Nisan (maart/april),
- Ijjar (april/mei),
- Siwan (mei/juni),
- Tammoets (juni/juli),
- Ab (juli/aug.),
- Eloel (aug./sept.),
- Tïsjri (sept./okt.),
- Marchesjwan (okt./nov.)r
- Kislew (nov./dec.),
- Tebet (dec./jan.),
- Sebat (jan./febr.),
- Adar (febr./maart) en een ‘schrikkelmaand’ We-adar (= en nog een Adar, Adar II).
Al voor de christelijke tijd valt het begin van het konings- en het ‘kerkelijke’ jaar op de le van de maand Nisan. Het landbouw en het financiële jaar vangt aan op de le van Tisjri.
-
Manna
Hebreeuws: man, man hoe, Wat is dit? Het ‘brood uit de hemel’ dat de Israëlieten aten tijdens hun woestijntocht (Ex. 16:31 vv; Num. 11:6,9; Deut. 8:3; Ps. 78:25; 105:40), waarvan dagelijks een gomer per persoon werd verzameld. Dit manna is waarschijnlijk het tot een witachtig kogeltje verhard sap van de schildluis, dat o.a. vanwege zijn zoete smaak door de mieren wordt gegeten. Ook de bedoeïenen eten het graag, als een soort honing. In het n.t. wordt over het manna gesproken als type van het avondmaal (1 Kor. 10:3 v), symbool van het heil (Openb. 2:17) en als voorafbeelding van het levensbrood Christus (Joh.6:3 1,49).