Categorie: M woorden

  • Manasse

    Hij die doet vergeten, vgl. Gen. 48:5, de oudste zoon van Jozef die door de zegen van Jakob achtergesteld wordt bij zijn jongere broer Efraim (Gen. 48:13), als stam vnl. in het Oost-Jordaanse land wonend (Num. 26:29; Joz. 17:1).
    Manasse is ook de naam van een negatief beoordeelde koning van Juda, zoon en opvolger van Hizkia (2 Kon. 21:1-18).

  • Maand

    De 29 1/2 dag van de omloop van de maan. Van de Oud-Israëliti-sche maanden worden er maar 4 genoemd:

    1. Ethaniem, herfstmaand (sept./okt., 1 Kon. 8:2),  
    2. Bul, regenmaand (okt./nov., 1 Kon. 6:38),  
    3. Abib, arenmaand (maart/april, Ex. 13:4; Deut. 16:1)
    4. Ziv, bloemenmaand (april/mei, 1 Kon. 6:1, 37).

    In de late koningstijd werden de maanden alleen met nummers aangeduid: de le, 2e etc., gerekend vanaf de lente (Jer. 28:1, 17; 36:9; 39:1 v; 41:1; Ez. 1:1; Zach. 1:1, 7). Na de ballingschap komen de Babylonisch-Assyrische namen in zwang (Neh. 1:1; 2:1; 6:15; Ezra 6:15). Ze luiden:

    1. Nisan (maart/april),
    2. Ijjar (april/mei),
    3. Siwan (mei/juni),
    4. Tammoets (juni/juli),
    5. Ab (juli/aug.),
    6. Eloel (aug./sept.),
    7. Tïsjri (sept./okt.),
    8. Marchesjwan (okt./nov.)r
    9. Kislew (nov./dec.),
    10. Tebet (dec./jan.),
    11. Sebat (jan./febr.),
    12. Adar (febr./maart) en een ‘schrikkelmaand’ We-adar (= en nog een Adar, Adar II).

    Al voor de christelijke tijd valt het begin van het konings- en het ‘kerkelijke’ jaar op de le van de maand Nisan. Het landbouw en het financiële jaar vangt aan op de le van Tisjri.

  • Manna

    Hebreeuws: man, man hoe, Wat is dit? Het ‘brood uit de hemel’ dat de Israëlieten aten tijdens hun woestijntocht (Ex. 16:31 vv; Num. 11:6,9; Deut. 8:3; Ps. 78:25; 105:40), waarvan dagelijks een gomer per persoon werd verzameld. Dit manna is waarschijnlijk het tot een witachtig kogeltje verhard sap van de schildluis, dat o.a. vanwege zijn zoete smaak door de mieren wordt gegeten. Ook de bedoeïenen eten het graag, als een soort honing. In het n.t. wordt over het manna gesproken als type van het avondmaal (1 Kor. 10:3 v), symbool van het heil (Openb. 2:17) en als voorafbeelding van het levensbrood Christus (Joh.6:3 1,49).

  • Macedonië

    Romeinse provincie, in n. Griekenland. Paulus stichtte er gemeenten als Filippi, Tessalonika en Berea (Hand. 16:9-17:14; vgl. 19:22; 20:1; 2 Kor. 8:1).

  • Machanaïm

    Twee legerkampen (van engelen), plaats aan de n. zijde van de beek Jabbok, op de grens tussen Gad en Manasse (Joz. 13:26) een levietenstad (Joz. 21:38). Jakob vertoefde er bij zijn terugkeer naar Kanaan (Gen. 32:2), zoals David na zijn vlucht voor Absalom (2 Sam. 17:24 vv).

  • Machten

    Er zijn verschillende Hebr. en Gr. woorden voor macht, gezag, competentie, militaire of geestelijke kracht. In het n.t. wordt over hemelse machten gesproken, de tegen God gerichte bovenmenselijke krachten, tussen hemel en aarde, die invloed uitoefenen op de wereld en de volken (Ef. 6:12). Men zal moeten denken aan sterren, die als geestelijke energieën een rol spelen in het leven der mensen. De christelijke gemeente belijdt dat Jezus, gezeten aan Gods rechterhand, HEER is over deze machten (Ef. 1:21; Kol. 2:15; 1 Petr. 3:22). Hij heeft alle volmacht in hemel en op aarde (Matt. 28:18).

  • Machtige

    Een naam voor de God van Jakob (Gen. 49:24; Ps. 132:2, 5; Jes. 1:24; 49:26; 60:16).