Categorie: L woorden

  • Lamp

    Meestal de simpele aardewerk schaal voor de olie, waarin een pit (in een gleuf in de rand). In de tabernakel staan 7 lampjes op één kandelaar menora. De lamp geeft niet alleen licht in huis (Spr. 31:18; Luc. 15:8), maar moet ook buiten de wandelaar bijlichten (Matt. 25:1). Vandaar de vergelijking: Uw woord (of gebod) is een lamp voor mijn voet (Ps. 119:105; Spr. 6:23). De voortdurend brandende lamp in het heiligdom stelt ons de lichtende aanwezigheid van God voor ogen (Ex. 27:20; 1 Sam. 3:3). ‘Gij o Heer, zijt mijn lamp’ (2 Sam. 22:29).
    In afgeleide zin kan nu ook een koning, een koninklijke Davidszoon, een lamp van God genoemd worden (2 Sam. 21:17; 1 Kon. 11:36; 15:4; 2 Kon. 8:19; Ps. 132:17; Openb. 21:23).
    Maar ook worden in het algemeen het oog dat speurt, en de menselijke geest, die onderzoekt, met een lamp vergeleken (Matt. 6:22; Spr. 13:9; 20:27).

  • Land

    Hebr. ‘adamaa, de roodachtige grond van het bouwland (NBG vertaalt meestal met: grond of bodem) in onderscheiding van het weide/steppengebied (Gen. 2:5; 4:16; Deut. 11:17; 2 Sam. 9:10). Het is het goede land, waaraan de HEER veel zorg besteed, overvloeiend van melk en honing, het land, dat God zal geven aan zijn zwervende volk (Deut. 11:9; 11:12; 26:2). Dit volk trok door een land van steppen, een dor land en hier past het woord ‘adama niet, maar ‘erets (Deut. 29:19; 32:10). Het laatstgenoemde woord is vooral gebruikt als aanduiding van het land van een volk (Gen. 10:5; 31:18; 36:16; 41:19) in het bijzonder ook het volk Israël (Deut. 1:8; 2:29; 32:52). Hoewel dit land aan het volk geschonken wordt, is het geen gegarandeerd bezit. Het land zal zijn bewoners ‘uitspuwen’, wanneer het Gods inzettingen minacht (Lev. 20:22; Deut. 28:63). Het is in dit verband opmerkelijk dat het beloofd wordt aan de zachtmoedigen (Ps. 37:11; Matt. 5:5, NBG: aarde). Overigens kan ‘erets-land ook de gehele aarde aanduiden in onderscheiding van de hemel of de onderwereld (Gen. 1:1; Ps. 27:13; Jes. 38:11; Jer. 6:19).