Categorie: L woorden

  • Last

    Datgene wat door een lastdier of een mens gedragen wordt (Ex. 23:5; 2 Kon. 8:9; Jes. 10:27). Dat kan ook zijn: verdrukking, slavernij (Ex. 2:11; 6:6; Jes. 9:3) of nood (Ps. 38:5; Matt. 20:12; Gal. 6:2). Ook een vermaning of een voorschrift wordt als een ‘last’ ervaren (Luc. 11:46;
    Hand. 15:28).
    Het Hebr. ‘massa’ kan ook godsspraak betekenen (letterlijk: de verheffing van de Stem, Jes. 13:1; 14:28; Jer. 23:33; SV: last).

  • Lasteren

    Hebr. werkwoord dat smalen, geringschattend behandelen, brandmerken betekent, Gr. blasfemia. Niet alleen het vervloeken of beschimpen van God wordt bestraft (Lev. 24:16), ook wie een medemens lastert is schuldig (Ps. 101:5; 1 Kor. 4:13; Jak. 2:7). Het beschimpen van Jezus door soldaten en voorbijgangers, heette lastertaal (Luc. 22:65; Mare. 15:29).
    De vrijmoedigheid waarmee Jezus de zonden vergeeft en als de Zoon spreekt over de eenheid met zijn Vader, wordt door Joden als een lastering van de Naam ervaren (Joh. 10:33). De aanklacht tegen Jezus, die tot veroordeling leidde, luidde: godslastering (Mare. 14:64).