Categorie: H woorden

  • Heer

    Hebr. Adoon, Gr. kurios, weergave van de Godsnaam JHWH, het zgn. tetragrammaton, de vierletter naam, die niet werd uitgesproken (betekent: Ik ben die Ik ben, of: Ik ben er, zoals ik er bij zal zijn, Ex. 3:14). Men zegt niet Jehova, zoals abusievelijk is gedacht, maar: Adonai (d.i. mijn HEER), de Naam, of: de Eeuwige. Een samengestelde titel is JHWH Tsebaoot, Heer der machten (1 Sam. 1:3; 1 Kon. 18:15; Ps. 24:10; Jes. 6:3; Jer. 2:19 etc.).
    Alleen de God van Israël is de heerser, de heer der heren, de koning der koningen (Openb. 17:14; 19:16). Opmerkelijk is dat de benaming HEER, kurios, van toepassing wordt op Jezus, de verhoogde Christus: Jezus is HEER (Hand. 2:36; Fll. 2:11).
    Aramees sprekende christenen roepen Maran-atha, d.w.z. onze HEER, kom! (1 Kor. 16:22). In tegenstelling tot de keizer van Rome, die als heer (dominus) en god werd vereerd, getuigden christenen van hun kurios.

  • Heerlijkheid

    Hebr. kabóod, gewicht, Gr. doxa, aanzien, glans, de zichtbare, waarneembare uitstraling van een koning of koninkrijk (Ps. 72:19; Spr. 14:28; Jes. 8:7; Matt. 4:8; 6:29). De heerlijkheid van God is de volheid der aarde, de volle rijkdom van de schepping (Jes. 6:3), een vurige lichtglans (Ex. 24:17; Num. 14:10; Deut. 5:24; Ez. 3:23; 43:2; Luc. 2:9). Er wordt ook gesproken over de heerlijkheid van Mozes en Elia (Luc. 9:31), maar vooral wordt er getuigd van de heerlijkheid van de Zoon, een afstraling van die van de Vader (Matt. 25:31; Joh. 1:14; 17:22; Hebr. 1:3; 2:7).