Categorie: E woorden

  • Eigendom

    De eerstgeborenen en de Levieten zijn eigendom van de HEER (Ex. 13:2; Num. 3:12), ook het land is van Hem (Joz., 22:19), maar speciaal het volk Israël (Ex. 19:5; 1 Petr. 2:9) en allen die de HEER vrezen en Zijn naam in ere houden (Mal. 3:17).

  • Eiland

    In de bijbel worden genoemd: Kaftor = Kreta (Jer. 47:4) Cyprus (Hand. 13:4), Malta (Hand. 28:1) en Patmos (Openb. 1:9)

  • Einde

    In het oude wereldbeeld van Israël (de aarde is een platte schijf die rust in de wereldoceaan) kan er sprake zijn van de vier einden der aarde, de uiterste grenzen van de wereld (Ps. 19:5; 46:10; 59:14; Spr. 30:4; Jes. 11:12). Vaak is hieraan de gedachte verbonden dat de volken aan de grenzen, het verst van het land Israël en de woning van God zijn verwijderd, ook in geestelijk opzicht. Zodat de profetie dat zelfs de einden der aarde de God van Israël zullen eren en Zijn heil ontvangen een verbazingwekkend uitzicht is (Ps. 48:11; 65:6, 9; 67:8; Jes. 49:6). De koningin van Seba was zulk een heidin die van een einde der aarde, een uithoek, dus van zeer ver weg kwam om de wijsheid van de koning van Israël te keuren, tot beschaming van hen die dichtbij zijn (1 Kon. 10:1 vv; Luc. 11:31; vgl. Rom. 10:18 v; 1 Kor, 10:11; 1 Petr. 1:20). Einde is echter niet alleen een ruimtelijk, maar ook een tijdsbegrip. Het mensenleven (Ps. 73:17; Pred. 7:2; KI. 4:18) en de tijden (Matt. 24:14; 1 Kor. 10:11; 1 Petr. 1:20) hebben een einde. Als vertaling van het Griekse ‘telos’ heeft het dan ook wel de betekenis van: doel. Christus is het einde, het doel van de wet, het o.t. (Rom. 10:4). De dienst van God heeft als eind-doel het eeuwige leven (Rom. 6:22).

  • Ellende

    Het Hebr. woord ‘oni’ suggereert het omlaag gedrukt, het neergebogen zijn. Verachting, terreur, slavernij, ballingschap, eenzaamheid stoten mensen in ellende (Gen. 16:11; Ex. 3:7; 1 Sam. 1:11; Ps. 25:16; KI. 3:19). Het evangelie in de bijbel is dat God het roepen der ellendigen hoort en hun recht verschaft (Deut. 26:7; 1 Sam. 1:11; Job 36:6; Ps. 40:18).

  • Eerstgeborene

    De eerstgeboren zoon, de oudste, is de belangrijkste, de gangmaker, de eigenlijke erfgenaam en opvolger van zijn vader (Gen. 27:19; 48:14). De eerstgeborenen zijn heilig (Ex. 13:2; Num. 3:13), zij worden echter niet geofferd maar vrijgekocht, gelost met een symbolisch bedrag (Ex. 13:13; Num. 3:50; 18:15). De Levieten, die dienst doen in de tempel, dus door het volk aan God zijn toegewijd, zijn op deze wijze de eerstgeborenen van Israël (Num. 3:12 v; 8:18), hoewel Ruben eigenlijk de oudste is (Num. 26:5). In de familie der volkeren, is Israël – Efraim de eerstgeboren zoon, die in het bijzonder God mag dienen als vertegenwoordiger van de volkerenwereld (Ex. 4:22; Jer. 31:9). In het n.t. wordt Jezus, de Knecht des Heren, de eerstgeborene van de ganse schepping genoemd. (Kol 1:15), de oudste en gangmaker van veel ‘zonen’ (Rom. 8:29), de voorloper van een nieuw volk, dat uit de dood is verrezen (Kol. 1:18; Openb. 1:5). Maar ook de messiaanse gemeente is een gemeenschap van eerstgeborenen’ (die veel broeders en zusters zuilen krijgen, Hebr. 12:23).

  • Eeuwig

    In ‘deze’ eeuw verwachten we de ‘toekomende’ eeuw. Eeuwig kan betekenen de tijd van deze eeuw, deze wereldtijd, ongeveer ons ‘altijd’. God gedenkt eeuwig zijn verbond (Gen. 9:16). Hij heeft een vaste plaats om op Sion eeuwig te wonen (2 Kron. 6:2; Ps. 68:17). God zelf is ook de Eeuwige (Deut. 33:27; Jes. 9:5; Dan. 4:34; 12:7; Rom. 16:26), de Altijd Levende. Maar eeuwig kan ook slaan op de toekomende eeuw. Wij worden geleid op de eeuwige weg, d.i. de weg van of naar de toekomende eeuw (Ps. 139:24), mensen worden verwezen naar het eeuwige vuur, de straf van die andere eeuw (Matt. 18:8; 25:46), worden opgenomen in eeuwige tenten, de woningen van het Koninkrijk Gods (Luc. 16:9) of ontvangen het eeuwige leven, dat van de nieuwe eeuw (Luc, 10:25; Joh. 6:47). Eeuwig is dus op deze plaatsen geen kwantitatief, maar kwalitatief begrip (vgl. Joh. 17:3).

  • Efa

    Duisternis – somberheid

    Eigennaam ♂ & naam van een streek
    Strongnummer: H5891

    Omschrijving Efa

    Efa was:

    1. De zoon van Midjan;
    2. De zoon van Jochdai;
    3. De bijvrouw van Kaleb
    4. Naam van een streek (Hefa)

    Bijbelverzen

    Genesis 25:4, 1 Kronieken 1:33, 1 Kronieken 2:46, 1 Kronieken 2:47, Jesaja 60:6

    Zie: Maten en gewichten

  • Efod

    De efod bad, de linnen lijfrok, is de met een gordel vastgemaakte lendedoek, die o.a. door de jonge Samuël (1 Sam. 2:28), de priesters van Nob (1 Sam. 22:18 v) en door David werd gedragen als hij de ark begeleidt (2 Sam. 6:14) en als hij een orakel vraagt (1 Sam. 23:9; 30:7). Hij behoort tot het ambtsgewaad van de hogepriester (Ex. 28:4; Lev. 8:7). Is het niet alleen een lendedoek maar een langervallend schouderkleed? (Ex. 28:6-14). Op de schouderbanden prijken twee chrysopraasstenen, waarop de 12 namen van de stammen van Israël zijn gegraveerd.