Categorie: D woorden

  • Dorst

    Het lessen van de dorst, zelfs van de vijand, is een vanzelfsprekende liefde-daad (Spr. 25:21; Matt. 25:35; Rom. 12:20). In het dorre land kan het versmachtende volk door Gods hulp zich telkens weer met water laven. (Deut. 8:15; Jes. 48:21). Het lijden van Jezus aan het kruis blijkt uit zijn roep: ‘Ik heb dorst’ (Joh. 19:28). ‘Dorst hebben’ is ook een uitdrukking voor het sterke verlangen naar de hulp en het woord van God (Ps. 42:2 v; 63:2; 143:6; Am. 8:11; Matt. 5:6; Openb. 22:17).

  • Drempel

    De dorpel of de drempel van het heiligdom markeert de bijzondere betekenis van de ingang. God woont in het verborgene en Hij openbaart zich op de grens van de mensenwereld (Ex. 33:10; Ez. 9:3; 10:4; vgl. Jes. 6:4). Het staan aan de drempel van het huis van God tekent de bereidheid om het woord van God te horen (Ps. 84:11). In bepaalde streken is de drempel van een huis een plek waar demonen vertoeven. Men zal dan niet op de drempel stappen (Sef. 1:9; vgl. 1 Sam. 5:5).

  • Drie

    Zoals een verdubbeling van handeling een versterking ervan suggereert twee, is ook het driemalige spreken en doen een intensivering ervan, een uiterste completering. Bileam heeft de ezel driemaal geslagen (dat is meer dan genoeg, Num. 22:28); Simson heeft Delila driemaal bedrogen (Richt. 16:15); Elia heeft zich driemaal over het kind uitgestrekt (1 Kon. 17:21); Petrus heeft Jezus driemaal verloochend (Matt. 26:34). Een uitspraak staat vast door twee of drie getuigen (Deut. 17:6; 19:15; Matt. 18:16). Drie is het getal der volledigheid: de 3 zonen van Noach zijn de stamvaders der mensheid; Bileam zegent Israël driemaal (Num. 24:10); de priesterzegen in Num. 6 bestaat uit drie tweedelige zinnen; Elia giet driemaal water uit over het altaar (1 Kon. 18:34). Zeer nadrukkelijk wordt de drievoudige herhaling: de tempel, de tempel, de tempel des HEREN is dit (Jer. 7:4; vgl. 22:29; Ez. 21:27). De serafiem zingen het trishagion, het driemaal heilig (Jes. 6:3). Jezus bidt driemaal in Gethsémané (Matt. 26:44; vgl. 2 Kor. 12:8); Jezus verschijnt driemaal aan Zijn discipelen (Joh. 21:14). Over Zijn verrijzenis wordt drievoudige zekerheid verschaft. Een dag is uitgerekt tot uiterste volledigheid als gesproken wordt van gisteren en de derde dag (vertaald met eergisteren). Overmorgen is de derde dag (1 Kon. 3:18). Na twee, drie dagen is de maat van het lijden vol, dan wordt het volk opgericht (Hos. 6:2). Zo is het dood-zijn van Jezus volledig en wordt Hij opgewekt op de derde dag, na drie dagen (Matt. 20:19; Marc. 10:34). N.a.v. de opmerking, dat Abraham op de derde dag de berg Moria zag (Gen. 22:4) is in het joodse leerhuis gezegd dat de derde dag in de bijbel een dag is van redding en heil. Er wordt dan gewezen op Hos. 6:2, op Jozef (Gen. 42:18), op de openbaring van God op de Sinaï (Ex. 19:16), het ontsnappen van de verspieders (Joz. 2:16), het verblijf van Jona in de buik van de vis (Jona 1:17), de redding van het volk door Ester (Est. 5:1). De compleetheid van God wordt benadrukt, doordat bij de Godsverschijning van één en drie (engelen) gesproken wordt (Gen. 18:2; vgl. 10). Het spreken over God als Vader, Zoon en Geest onderstreept de volheid van de Ene (Matt. 28:19; 1 Joh. 5:7). Ook in de joodse en christelijke traditie speelt het getal drie een grote rol.

  • Droom

    In de bijbelse geschiedenis wordt dikwijls van dromen verteld, die een bepaalde situatie verhelderen, van voorspellende en openbaringsdromen. We denken aan de dromen van Jakob (Gen. 28:12; Gen. 31:10 v), van Jozef die aartsdromer wordt genoemd (Gen. 37:5 vv), van de schenker en de bakker (Gen. 40:5 vv), de Farao (Gen. 41:5 vv), van de Midjaniet (Richt. 7:13), Salomo (1 Kon. 3:5, 15), van Nebukadnessar (Dan. 2 en 4), van Daniël (Dan. 7), van Jozef (Matt. 1:20; 2:13, 19), de wijzen uit het Oosten (Matt. 2:12, 22) en de vrouw van Pilatus (Matt. 27:19). Niet altijd, maar herhaaldelijk gaat het om dromen die uitlegging behoeven. Jozef en Daniël zijn wijze droomverklaarders. In Num. 12:6 lezen we dat God door gezichten en dromen zich aan profeten openbaart (vgl. 1 Sam. 28:6, 15). Op het pinksterfeest wordt Joel 2:28 realiteit, dat nl. de hele gemeente van Israël door de droom ontvanger van de openbaring wordt (Hand. 2:19). Maar men kan niet stellen dat dromen in het algemeen op inspiratie van de Geest berusten. Dromen zijn vluchtig, gedachtenspinsels (Job 20:8; Ps. 73:20; Pred. 5:2-6), ze zijn bedrog (in de verhalen van de valse profeten, Jer. 23:27 vv; Zach. 10:2).

  • Duisternis

    Afgezien van de nacht en de zonsverduistering (Ex. 10:21; Joz. 24:7; Matt. 27:45), wordt in het algemeen over duisternis gesproken als de situatie van de blinde die moet rondtasten, de onzekerheid (Deut. 28:29; Pred. 2:14; 1 Sam. 2:9; Joh. 12:35; Hand. 13:11), als kenmerk van het land van de dood (Job 10:21 v; Ps. 143:3; 88:7; Pred. 11:8; Matt. 8:12; 22:13; Joh. 8:12), als aanduiding van de macht van het kwaad (Luc. 11:34; Joh. 3:19; Hand. 26:18; Rom. 13:12). In God is in het geheel geen duisternis (1 Joh. 1:6). Door de Christus is deze macht van de duisternis overwonnen (Kol. 1:13; 1 Petr. 2:9). ‘Wij behoren niet aan nacht of duisternis toe; gij zijt kinderen des lichts, kinderen des dags’ (1 Tess. 5:5).

  • Deur

    Het beweegbare deel van de wand, is een belangrijk stuk van het huis. De deur vertegenwoordigt bv. het huis, wanneer een knecht als slaaf voor altijd aan dit huis verbonden wordt. Dit geschiedt symbolisch doordat zijn oor aan de deur werd vastgemaakt (Deut. 15:17). De gesloten deur betekent geborgenheid, scheiding (Richt. 9:51, Jer. 49:31; Matt. 25:10; Joh. 20:19), de open deur, de verbinding van binnen en buiten, toegankelijkheid (Richt. 11:31; Jes. 45:1; Jer. 49:31). Voor de deur liggen signaleert de nabijheid van iets of iemand (Gen. 4:7; Matt. 24:33; Hand. 5:9). De ontoegankelijkheid van een huis wordt versterkt door de aanwezigheid van deurwachters (Mare. 13:34; Spr. 8:34; Joh. 10:3). Overdrachtelijk wordt er gesproken van de deuren van de hemel, de deuren van onze mond (Mi. 7:6), van het dal Achor als een deur der hoop, d.w.z. de toegang naar een nieuw bestaan (Hos. 2:14), of de deur van het geloof, het binnenkomen van de volken in het huis van de HEER (Hand. 14:27; 1 Kor. 16:9; 2 Kor. 2:12; Col. 4:3). Het jonge meisje is een muur (d.w.z. afwerend) of een deur (d.w.z. toegankelijk, Hoogl. 8:9). Jeruzalem is in bepaalde tijden een ‘deur der volken’, een stad, waar tallozen in- en uitgaan (Ez. 26:2). Wanneer Jezus zich een deur van de schaapstal noemt, spreekt hij van geborgenheid voor allen die door Hem in het huis van God mogen wonen. Zij hebben het goed, die in Zijn naam tot God komen en in de wereld Hem dienen (Joh. 10:7).