Categorie: B woorden

  • Beek

    In tegenstelling tot een rivier is de beek in het Midden-Oosten een waterloop die niet altijd stroomt. Alleen als er regens gevallen zijn, meestal in de wintertijd, zien we droge wadi’s (beekdalen, soms diepe kloven) veranderen in snelle gevaarlijke stromen (Ps. 69:3; 124:4 v). Het zijn winter-beken. Het water verdampt vrij spoedig en loopt weg in het zand. De naam leugenbeek, bedriegelijke beek is dus als beeld van de onbetrouwbaarheid verklaarbaar (Jer. 15:18; Mi. 1:14). Bekend zijn: de beek van Egypte (wadi el Arisj, Num. 34:5; Joz. 15:4), de beek Krit (1 Kon. 17:2), de beek Kidron (2 Sam. 15:23; Joh. 18:1).

  • Beerven

    Erfenis door de dood van de bezitter, staat in de bijbel geheel op de achtergrond. Het werkwoord wordt gebruikt om de gedachte aan het niet-verdiende, het geschenk, te onderstrepen. Zo beërft Israël het land (Deut. 1:38; Joz. 1:6); later zijn het de ootmoedigen, zachtmoedigen, die den HEER verwachten die het land beërven (Ps. 37:9, 11; Matt. 5:5). De rechtvaardigen ontvangen het geluk (Spr. 28:10), het Koninkrijk (Matt. 25:34) of het eeuwig leven (Mare. 10:17; 1 Kor. 6:9).

  • Begeerte

    Het woord staat voor allerlei goede en prijzenswaardige verlangens (2Kron. 8:6; Ps. 34:13; 35:27; 73:25; Rom. 10:11). Maar daarnaast heeft begeerte vaak de betekenis van de duistere drang naar onheil, bedwelmende drank, roof, rijkdom, seksuele ontsporingen, die Paulus wereldse of vleselijke begeerten noemt (Ps. 38:13; Spr. 6:25; 23:3; Mi. 2:2; Gal. 5:24; Kol. 3:5; Tit. 2:12; vgl. 1 Petr. 2:11). Het laatste der 10 woorden verbiedt de begeerte naar wat een ander bezit (Ex. 20:17), een oer-zonde (Rom. 7:7 v).

  • Bath

    Zie: Maten en Gewichten.

  • Bazuin

    De metalen, zilveren trompet waarmee signalen werden gegeven in oorlogstijd en ook in verband met godsdienstige bijeenkomsten (Num. 10:2 w; 2 Kon. 11:14; 2 Kron. 13:12 w; 1 Kor. 14:8). Er werd ook muziek mee gemaakt, o.a. ter begeleiding van de zang (1 Kron. 15:24; 2 Kron. 15:4; Ps. 98:6; Ezra 3:10). De openbaring van de wet (Hebr. 12:19) en de komst van het gericht (Matt. 24:31; 1 Kor. 15:52; Openb. 8:2 w; 10:7; 11:15) gaan gepaard met bazuingeschal. De bazuin is op de triomfboog van Titus afgebeeld.

  • Bed

    Het ‘bed’ was een matras of slaapmat (1 Sam. 19:15; Jes. 28:20; Luc. 11:7). In het bijzonder de rijken kenden (waarschijnlijk vanuit Egypte) de rustbank, een meubel met vier poten (vgl. Gen. 47:31; 2 Kon. 4:10; Ez. 23:41; Mare. 4:21).

  • Bedehuis

    Een naam voor de tempel, door Jezus in navolging van Jesaja gebruikt wanneer Hij uit het heiligdom de wisselaars en kooplieden verwijdert (Jes. 56:7; Matt. 21:13).

  • Bedekken

    Het bedekken van naaktheid heeft met schaamte, schroom te maken (Gen. 9:23; Ex. 28:42; Ez. 16:8; Hos. 2:8). Maar wie beschaamd is, bedekt ook zijn hoofd (Jer. 14:3; vgl. Ps. 44; 16). Hij heeft zijn ‘gezicht’ verloren, hij durft niemand aan te zien. Hij kan ook zeggen: ‘bergen, bedekt ons, heuvelen, valt op ons’ (Hos. 10:8). In dit verband is het curieus dat een schaamteloze zoals een prostituée kenbaar is aan een door een sluier bedekt gezicht! (Gen. 38:15; vgl. Job 24:15). Een geheel andere reden is er voor Mozes zijn gelaat te bedekken in het gewone leven. Door zijn omgang met God is de glans van de heerlijkheid van de HEER aan hem zichtbaar. Hij straalt (niet zoals de Vulgaat verkeerd vertaalde: hij is gehoornd!) wanneer hij met God spreekt en zijn woord aan het volk verkondigt. Wanneer hij echter niet als profeet optreedt, heeft hij zijn hoofddoek om het gezicht gewikkeld. Hij verbergt het geheim (Ex. 34:33 w). Paulus knoopt hierbij aan en geeft een geheel andere uitleg van deze sluier (2 Kor. 3:13-16). Opmerkelijk is de gedachte dat zonden en ongerechtigheden bedekt kunnen worden (Deut. 13:8; Neh. 4:5; Ps. 32:1; Rom. 4:7). Ze verliezen dan hun kracht en schadelijke invloed. We zien ze niet meer. We spreken dan van verzoening. Het is liefde die overtredingen bedekt (Spr. 10:12; 1 Kor. 13:7; 1 Petr. 4:8).

  • Balling

    Het vertrekken uit zijn land wordt in het Hebreeuws met een werkwoord aangeduid dat eigenlijk ontbloten betekent. Een balling, een verbannene, gevoelt zich naakt en onbeschermd. David ervoer zijn verblijf in het buitenland als een verbreking van de gemeenschap met het erfdeel des Heren en een aansporing andere góden te dienen (1 Sam. 26:19). Er wordt in het o.t. meestal over de ballingschap (galoet) van de Joden in Babel (van 587-538 v. Chr.) gesproken (Ezra 1:11; 8:35; Jer. 28; 29; Ez. 1:1; Dan. 2:25). Maar ook het tienstammenrijk zag zijn bevolking in ballingschap weggevoerd en wel naar Assyrië (Am. 7:11; 7:17; vgl. 2 Kon. 17:23).

  • Balsem

    Een geurige hars die men gebruikte bij het mummificeren van gestorvenen (balsemen, Gen. 50:2, 26), als zalf voor de behandeling van wonden (Jer. 8:22; 46:11; 51:8) en het toilet van de dames (Hoogl. 5:1; Jes. 3:24). Balsem was in vroeger tijden een zeer kostbaar handelsartikel (Gen. 37:25; 43:11).