Hebr.: ‘emoenah, vertrouwen. Het hebr. werkwoord ‘aman betekent: vast, betrouwbaar zijn, vgl.: amen = zeker, het staat vast. Hij die vertrouwt is ongeschokt, een rots in de branding. Van Mozes’ handen, die ondersteund werden tijdens de strijd met Amalek, wordt gezegd dat ze emoenah waren, onbeweeglijkheid, vastheid (Ex. 17:12). Een woordspeling in Jes. 7:9 verbindt geloven en vast zijn met elkaar: Als je niet gelooft wordt je niet bevestigd.’ Als je niet vasthoudt, wordt je niet vastgehouden.’ Die gelooft is niet zenuwachtig gehaast (Jes. 28:16). Het vertrouwen van mensen is een vertrouwen op God, nl. dat Hij nooit faalt, en betrouwbaar is. Wie gelooft wordt niet beschaamd’ (Rom. 9:33; 10:11; vgl. Ps. 25:2 v). Het geloven in God betekent ook vertrouwen op zijn profeten en hun woord (Ex. 14:31; 19:9; 2 Kron. 20:20; Marc. 11:31). Zo is in het n.t. sprake van het vertrouwen op God en op de Zoon en diens boodschap (Matt. 9:28; Marc. 1:15; Joh. 3:36). Het gaat in de evangeliën en brieven vaak over het geloof van de Zoon (Hebr. 2:13; 12:2; op veel plaatsen bij Paulus kan men i.p.v. geloof in de Zoon, beter lezen: geloof van de Zoon bijv. Rom. 3:22; Gal. 2:20), maar ook over het geloof in de Christus (Joh. 6:29 v, 35 v; 8:45 v; 9:35 v; Handel. 3:16). Omdat het geloof een beroep is op Gods macht en liefde (1 Kor. 2:5) kan er door het geloof veel veranderen en gewonnen worden: door het geloof wordt men behouden (Matt. 9:22), gerechtvaardigd (Rom. 3:26, 28; 5:1), worden bergen verzet (Matt. 17:20; 1 Kor. 13:2), wordt het hart gereinigd (Hand. 15:9), worden heidenen zonen van God (Gal. 3:26) vallen de muren van Jericho (Hebr. 11:30). Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft (Marc. 9:23).
Meestal betekent geloof in de bijbel het actieve geloven, vertrouwen. Een enkele maal is er sprake van het inhoudelijk aspect van het geloof, wat geloofd wordt (bv. Hand. 6:7; Gat. 1:23; 1 Tim.3:9).