Delája


H1806
דְּלָיָה delâyâh
דְּלָיָהוּ delâyâhû
Eigennaam ♂

Betekenis:
Opgetrokken door de Heer – verlost door de Heer

Omschrijving

  1. Nakomeling van David;
  2. Een priester uit de tijd van David;
  3. Eén van de mannen die, met Zerubbábel, terugkeerde uit de ballingschap;
  4. De zoon van Mehetábeël en de vader van Semája;
  5. Een hoofd van de familie die niet kon aantonen dat ze tot Israël behoorden;
  6. Een vorst van Juda.

Bijbelverzen

ot13-3:24 1 Kronieken 3:24 , ot13-24:18 1 Kronieken 24:18 , ot15-2:60 Ezra 2:60 , ot16-6:10 Nehémia 6:10 , ot16-7:62 Nehémia 7:62 , ot24-36:12 Jeremía 36:12 , ot24-36:25 Jeremía 36:25 .