Het beweegbare deel van de wand, is een belangrijk stuk van het huis. De deur vertegenwoordigt bv. het huis, wanneer een knecht als slaaf voor altijd aan dit huis verbonden wordt. Dit geschiedt symbolisch doordat zijn oor aan de deur werd vastgemaakt (Deut. 15:17). De gesloten deur betekent geborgenheid, scheiding (Richt. 9:51, Jer. 49:31; Matt. 25:10; Joh. 20:19), de open deur, de verbinding van binnen en buiten, toegankelijkheid (Richt. 11:31; Jes. 45:1; Jer. 49:31). Voor de deur liggen signaleert de nabijheid van iets of iemand (Gen. 4:7; Matt. 24:33; Hand. 5:9). De ontoegankelijkheid van een huis wordt versterkt door de aanwezigheid van deurwachters (Mare. 13:34; Spr. 8:34; Joh. 10:3). Overdrachtelijk wordt er gesproken van de deuren van de hemel, de deuren van onze mond (Mi. 7:6), van het dal Achor als een deur der hoop, d.w.z. de toegang naar een nieuw bestaan (Hos. 2:14), of de deur van het geloof, het binnenkomen van de volken in het huis van de HEER (Hand. 14:27; 1 Kor. 16:9; 2 Kor. 2:12; Col. 4:3). Het jonge meisje is een muur (d.w.z. afwerend) of een deur (d.w.z. toegankelijk, Hoogl. 8:9). Jeruzalem is in bepaalde tijden een ‘deur der volken’, een stad, waar tallozen in- en uitgaan (Ez. 26:2). Wanneer Jezus zich een deur van de schaapstal noemt, spreekt hij van geborgenheid voor allen die door Hem in het huis van God mogen wonen. Zij hebben het goed, die in Zijn naam tot God komen en in de wereld Hem dienen (Joh. 10:7).