Benája


Eigennaam ♂

Betekenis: gebouwd, gemaakt of onderhouden door de Heer

  1. De zoon van Jojada en bevelhebber van David.
  2. Een leviet in de tijd van David, die op de harp speelde bij het weghalen van de ark.
  3. Een priester in de tijd van David, aangesteld om op de bazuin te blazen voor de ark toen hij naar Jeruzalem werd gebracht.
  4. De zoon van Jehíël, en vader van Zechárja, een Leviet uit de zonen van Asaf.
  5. Een leviet in de tijd van Jehizkía.
  6. Een vorst uit de familie van Simeon die de Amalekieten verdreven van de weidegronden van Gedor
  7. De vader van Pelatiah, welke laatste “een prins van het volk” was in de tijd van Ezechiël
  8. Een van de “zonen” van Paros, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
  9. Een andere Israëliet, van de “zonen” van Pahathmoab, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
  10. Een ander, van de “zonen” van Bani, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
  11. Een vierde, van de “zonen” van Nebo, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw

Bijbelverzen:

2 Samuël 8:18 – 2 Samuël 20:23 – 2 Samuël 23:20 – 2 Samuël 23:22 – 2 Samuël 23:30 – 1 Koningen 1:8 – 1 Koningen 1:10 – 1 Koningen 1:26 – 1 Koningen 1:32 – 1 Koningen 1:36 – 1 Koningen 1:38 – 1 Koningen 1:44 – 1 Koningen 2:25 – 1 Koningen 2:29 – 1 Koningen 2:30 – 1 Koningen 2:34 – 1 Koningen 2:35 – 1 Koningen 2:46 – 1 Koningen 4:4 – 1 Kronieken 4:36 – 1 Kronieken 11:22 – 1 Kronieken 11:24 – 1 Kronieken 11:31 – 1 Kronieken 15:18 – 1 Kronieken 15:20 – 1 Kronieken 15:24 – 1 Kronieken 16:5 – 1 Kronieken 16:6 – 1 Kronieken 18:17 – 1 Kronieken 27:5 – 1 Kronieken 27:6 – 1 Kronieken 27:14 – 1 Kronieken 27:34 – 2 Kronieken 20:14 – 2 Kronieken 31:13 – Ezra 10:25 – Ezra 10:30 – Ezra 10:35 – Ezra 10:43 – Ezechiël 11:1 – Ezechiël 11:13