Báäna


Eigennaam ♂

Betekenis: Zoon van kwelling – zoon van de aandoening

  1. de zoon van Ahílud
  2. de zoon van Husai en landvoogd ten tijde van Salomo
  3. een Netofathiet en vader van Heled.
  4. een hoofd van het volk

Bijbelverzen:

(1 Koningen 4:12) Báäna, de zoon van Ahílud, had Taänach, en Megiddo, en het ganse Beth-Sean, hetwelk is bij Zartána, beneden van Jizreël, van Beth-Sean aan tot Abel-Mehóla, tot op gene zijde van Jokmeam.

(1 Koningen 4:16) Báäna, de zoon van Husai, was in Aser en in Aloth.

(1 Kronieken 11:30) Máherai, de Netofathiet; Heled, de zoon van Báäna, de Netofathiet;

(Nehémia 10:27) Malluch, Harim, Báäna.