Het woord arm kan duiden op het lichaamsdeel (anatomie) of op het niets of bijna niets bezitten (armoede). Zie voor arm als bijvoeglijk naamwoord ook ‘Arme, de’. Arm kan ook slaan op een deel van een organisatie (bijv. de politie – de sterke arm).
De arm des HEEREN is in de Bijbel meestal een aanduiding van de macht van God (Psalmen 89:13). Hij heeft Israël verlost met een uitgestrekte arm (Éxodus 6:5), met een sterke hand en een uitgestrekte arm (Deuteronomium 4:34; Deuteronomium 5:15; Deuteronomium 26:8) en met een hogen arm (Handelingen 13:17). De arm van God wijst ook op kracht en wekt ontzag (vrees) (Éxodus 15:16).
Het ontbloten van de arm wijst op het zichtbaar en actief worden (Jesaja 52:10). De arm biedt bescherming en behoudenis (Jesaja 33:2). De lijdende knecht des HEEREN is de arm, de grote kracht van God, die aan mensen openbaar wordt (Jesaja 53:1; Johannes 12:38).
Je vindt in de Bijbel ook de termen ‘arm Zijner heiligheid (Psalmen 98:1), arm sterkte (Jesaja 62:8) en arm Zijner Heerlijkheid (Jesaja 63:12).