Afzonderen


God heeft het volk Israël afgezonderd van alle volken op aarde (Éxodus 33:16; Leviticus 20:24). Het is Zijn volk (Deuteronomium 4:20; 27:9) en Hij is hun God (Jeremía 24:7; Ezechiël 36:28). Deze afzondering (of heiliging) betreft een andere leefwijze, het respecteren van andere inzettingen dan die van de volkeren (Leviticus 20:23 ev.).

Eén van de Hebreeuwse werkwoorden voor afzonderen betekent scheiden, scheiding maken. Zoals steden afgezonderd werden en bestemd werden voor de Levieten (Deuteronomium 10:8), of Barnabas en Saulus apart werden gezet voor het apostelschap (Handelingen 13:2; vgl. Romeinen 1:1), is Israël afgezonderd voor een speciale opdracht, namelijk om toegewijd de HEER te dienen: ‘Weest Mij heilig, want heilig ben Ik, de HEER, en Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren’ (Leviticus 20:26).


Zoekterm

Afzonderen, afgezonderd


Vertalingen

Engels: seperate

Duits: enthalten

Hebreeuws: נָזַר

Grieks:  ἀφορίζω


Betekenis

van Dale

I overgank. werkw.

  1. scheiden en elders leggen of zetten
  2. door scheikundige of andere middelen uit een mengsel of verbinding afscheiden (synoniem: afsplitsen)
  3. (fysiologie) (mbt. een stof) afscheiden (3)
  4. (mbt. een ruimte) van een aangrenzende ruimte afscheiden (synoniem: afschieten)
  5. door een afstand scheiden
  6. (mbt. personen en zaken) van omringende personen of zaken afscheiden (synoniem: separeren)
  7. uitverkiezen
  8. apart nemen en voor een bepaald doel bestemmen
  9. (weinig gebruikt) met een bijzondere taak belasten
  10. in gedachte afscheiden en als op zichzelf staand beschouwen

II wederk. werkw.

  1. (van zaken) gescheiden geraken, zich afscheiden
  2. zich verwijderen
  3. zijn eigen weg volgen
  4. zich terugtrekken, m.n. om de omgang met anderen te ontwijken

Strong  (via The Word)

H5144 נָזַר nazar (naw-zar’) v.

  1. to hold aloof.
  2. (specifically) to set apart (unto sacred purposes), i.e. devote as holy.
  3. (intransitively) to abstain (from food and drink [and other elements]).
  4. (positively) to abstain from impurity.
  5. (negatively) to abstain from divine reverence or worship (i.e. to fall away, apostatize).

KJV: consecrate, separate(-ing, self).
See also: H5139, H5145, H4502

G873 ἀφορίζω aphorizo (a-fo-riy’-zō) v.

  1. to set off by boundary.
  2. (figuratively) limit, exclude, appoint, etc.

KJV: divide, separate, sever
Root(s): G575, G3724


Typologie

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


Bijbelverzen

Het woord afzonderen komt in 7 bijbelverzen voor:

(Éxodus 8:22) En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben.

(Leviticus 15:31) Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen van hun onreinigheid; opdat zij in hun onreinigheid niet sterven, als zij Mijn tabernakel, die in het midden van hen is, verontreinigen zouden.

(Leviticus 22:2) Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, dat zij zich van de heilige dingen der kinderen Israëls, die zij Mij heiligen, afzonderen, opdat zij de Naam Mijner heiligheid niet ontheiligen; Ik ben de HEERE!

(Numeri 6:3) Van wijn en sterken drank zal hij zich afzonderen; wijnedik, en edik van sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde druiven eten.

(Numeri 6:12) Daarna zal hij de dagen van zijn Nazireërschap den HEERE afzonderen, en zal een lam, dat eenjarig is, brengen ten schuldoffer; en de vorige dagen zullen vallen, omdat zijn Nazireërschap verontreinigd was.

(Numeri 11:17) Zo zal Ik afkomen en met u aldaar spreken; en van den Geest, die op u is, zal Ik afzonderen, en op hen leggen; en zij zullen met u den last van dit volk dragen, opdat gij dien alleen niet draagt.

(Jesaja 66:5) Hoort des HEEREN woord, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.

Het woord afgezonderd komt in 22 Bijbelverzen voor:

(Éxodus 33:16) Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is.

(Leviticus 16:22) Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een afgezonderd land wegdragen; en hij zal dien bok in de woestijn uitlaten.

(Leviticus 20:24) En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u van de volken afgezonderd heb!

(Leviticus 20:25) Daarom zult gij onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onreine en reine gevogelte; en gij zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem kruipt, hetwelk Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt.

(Leviticus 20:26) En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijns zoudt zijn.

(Leviticus 27:2) Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer iemand een gelofte zal afgezonderd hebben, naar uw schatting zullen de zielen des HEEREN zijn.

(Numeri 6:5) Al de dagen der gelofte van zijn Nazireërschap zal het scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld zullen zijn, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij heilig zijn, latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen.

(Numeri 6:6) Al de dagen, die hij zich den HEERE zal afgezonderd hebben, zal hij tot het lichaam eens doden niet gaan.

(Jozua 16:9) En de steden, die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraïm, waren in het midden van het erfdeel der kinderen van Manasse, al die steden en haar dorpen.

(Richteren 4:11) Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, uit de kinderen van Hobab, Mozes’ schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen tot aan den eik in Zaänáïm, die bij Kedes is.

(1 Koningen 8:53) Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!

(2 Koningen 15:5) En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het volk des lands.

(1 Kronieken 23:13) De kinderen van Amram waren Aäron en Mozes. Aäron nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken voor het aangezicht des HEEREN, om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen.

(2 Kronieken 26:21) Alzo was de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was van het huis des HEEREN afgesneden; Jotham nu, zijn zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des lands.

(Ezra 6:21) Alzo aten de kinderen Israëls, die uit de gevangenis wedergekomen waren, mitsgaders al wie zich van de onreinigheid der heidenen des lands tot hen afgezonderd had, om den HEERE, den God Israëls, te zoeken.

(Ezra 9:1) Als nu deze dingen voleind waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk Israëls, en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de volken dezer landen, naar hun gruwelen, namelijk van de Kanaänieten, de Hethieten, de Ferezieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten.

(Ezra 10:8) En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad der vorsten en der oudsten, al zijn have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden.

(Nehémia 4:19) En ik zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks: Het werk is groot en wijd; en wij zijn op den muur afgezonderd, de een ver van den ander;

(Psalmen 4:3) (4:4) Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep.

(Psalmen 88:5) (88:6) Afgezonderd onder de doden, gelijk de verslagenen, die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en zij zijn afgesneden van Uw hand.

(Romeinen 1:1) Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God,

(Galaten 1:15) Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,