Achimélech


Priester in de tijd dat de ark verbleef in Nob, in de tijd van Saul (1 Samuël 21:1). Hij gaf David, die op de vlucht was voor Saul, onderdak en gaf hem de toonbroden en het zwaard van Goliath. Vanwege zijn hulp aan David (1 Samuël 21:6) veroordeelde Saul Achimélech en zijn hele familie ter dood. De Israëlische soldaten weigerden echter een priesterfamilie te doden, zodat de Edomiet Doëg dit uiteindelijk deed. Hij doodde Achimélech, 84 andere priesters, de rest van de bevolking en de veestapel van Nob. Alleen Abjathar, zoon van Achimélech, kon ontsnappen (1 Samuël 22:17-20).


Betekenis

Broer van de koning; Mijn broer is koning.


Algemeen

Geslacht: man

Periode: +/- 920 vChr.

Hebreeuws: אֲחִימֶלֶךְ

Grieks: nvt


Familie

Stam: Levi

Vader: Ahítub 

Moeder: onbekend

Broer(s): onbekend

Zus(sen): onbekend

Gehuwd met: onbekend

Kinderen: Abjathar


Symboliek

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


Bijbelverzen

Het woord komt in 15 bijbelverzen voor:

(1 Samuël 21:1) Toen kwam David te Nob, tot den priester Achimélech; en Achimélech kwam bevende David tegemoet, en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij alleen, en geen man met u?

(1 Samuël 21:2) En David zeide tot den priester Achimélech: De koning heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om dewelke ik u gezonden heb, en die ik u geboden heb; den jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven.

(1 Samuël 21:8) En David zeide tot Achimélech: Is hier onder uw hand geen spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn wapenen in mijn hand genomen, dewijl de zaak des konings haastig was.

(1 Samuël 22:9) Toen antwoordde Doëg, de Edomiet, die bij de knechten van Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isaï, komende te Nob, tot Achimélech, den zoon van Ahítub;

(1 Samuël 22:11) Toen zond de koning heen, om den priester Achimélech, den zoon van Ahítub, te roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters, die te Nob waren; en zij kwamen allen tot den koning.

(1 Samuël 22:14) En Achimélech antwoordde den koning en zeide: Wie is toch onder al uw knechten getrouw als David, en des konings schoonzoon, en voortgaande in uw gehoorzaamheid, en is eerlijk in uw huis?

(1 Samuël 22:16) Doch de koning zeide: Achimélech, gij moet den dood sterven, gij en het ganse huis uws vaders.

(1 Samuël 22:20) Doch een der zonen van Achimélech, den zoon van Ahítub, ontkwam, wiens naam was Abjathar; die vluchtte David na.

(1 Samuël 23:6) En het geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimélech, tot David vluchtte naar Kehíla, dat hij afkwam met den efod in zijn hand.

(1 Samuël 26:6) Toen antwoordde David, en sprak tot Achimélech, den Hethiet, en tot Abísai, den zoon van Zerúja, den broeder van Joab, zeggende: Wie zal met mij tot Saul in het leger afgaan? Toen zeide Abísai: Ik zal met u afgaan.

(1 Samuël 30:7) En David zeide tot den priester Abjathar, den zoon van Achimélech: Breng mij toch den efod hier. En Abjathar bracht den efod tot David.

(2 Samuël 8:17) En Zadok, zoon van Ahítub, en Achimélech, zoon van Abjathar, waren priesters; en Serája was schrijver.

(1 Kronieken 24:6) En Semája, de zoon van Netháneël, de schrijver, uit de Levieten, schreef hen op, voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van den priester Zadok, en van Achimélech, den zoon van Abjathar, en van de hoofden der vaderen onder de priesters en onder de Levieten; één vaderlijk huis werd genomen voor Eleázar, en desgelijks werd genomen voor Ithamar.

(1 Kronieken 24:31) En zij wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aäron, voor het aangezicht van den koning David, en Zadok, en Achimélech, en van de hoofden der vaderen onder de priesteren en onder de Levieten; het hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder.

(Psalmen 52:1) Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. (52:2) Als Doëg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimélech. (52:3) Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag.