Aardbodem


Met aardbodem wordt het in cultuur gebrachte land, de bouwgrond bedoeld (Genesis 2:5 en verder; Genesis 4:12 en verder). Het is dat deel van de aarde, onderscheiden van de woestijn, waarop de volken wonen (Éxodus 33:16; Deuteronomium 14:2; Jeremía 25:26).

De mens moet de aardbodem bewerken, waaruit hij is genomen (‘Adam’ wordt in verband gebracht met ‘Adama’ = bodem en met ‘Edom’ = rood (Genesis 3:23).

Zoekterm

Aardbodem

Synoniemen / Betekenis

van Dale:

1. Het oppervlak van de aarde als bodem of grond waarop de mensen, dieren en planten leven

  • op Gods aardbodem – op de wereld, in de schepping
  • synoniem: aarde «niemand kan zo maar van de aardbodem verdwijnen in een grondig geregistreerde maatschappij als de onze» (B. den Uyl)

Strong:

Hebreeuws: H127
Grieks: G1093

Verdieping / Typologie

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.

Bijbelverzen

Aardbodem(57)

Genesis 2:5, Genesis 2:6, Genesis 3:23, Genesis 4:10, Genesis 4:11, Genesis 4:12, Genesis 4:14, Genesis 6:1, Genesis 6:7, Genesis 7:4, Genesis 7:8, Genesis 7:23, Genesis 8:8, Genesis 8:13, Genesis 8:21, Genesis 9:2, Éxodus 10:6, Éxodus 32:12, Éxodus 33:16, Leviticus 20:25, Numeri 12:3, Deuteronomium 4:10, Deuteronomium 4:18, Deuteronomium 6:15, Deuteronomium 7:6, Deuteronomium 12:1, Deuteronomium 14:2, 1 Samuël 20:15, 1 Samuël 20:31, 2 Samuël 14:7, 2 Samuël 17:12, 1 Koningen 13:34, 1 Koningen 17:14, 1 Koningen 18:1, Jesaja 12:5, Jesaja 23:17, Jesaja 24:21, Jeremía 8:2, Jeremía 16:4, Jeremía 25:26, Jeremía 25:33, Jeremía 27:5, Jeremía 28:16, Ezechiël 34:6, Ezechiël 38:20, Ezechiël 39:14, Daniël 2:10, Daniël 4:1, Daniël 8:5, Amos 3:5, Amos 5:8, Amos 9:6, Amos 9:8, Haggaï 1:11, Lukas 21:35, Handelingen 17:26, Handelingen 17:31