Vertrouwen


Er is geen verschil tussen het Hebr. èmoena en het Gr. pistis, dat vaak met ‘geloof’ wordt vertaald als zou het Paulinische ‘geloof’ een voor waarhouden betekenen, een aanvaarden van waarheden en het profetisch ‘geloof’ vooral met vertrouwen kunnen worden omschreven. Vertrouwen in iemand hebben is zeker zijn van zijn betrouwbaarheid: wie is een rots buiten onze God? (2 Sam. 22:32), ‘God mijn sterke rots – vertrouwt op Hem te allen tijd’ (Ps. 62:8 v).
Een dergelijk absoluut vertrouwen op mensen, edelen (Ps. 118:8 v; Jer. 17:5), op —► ‘vlees’ (Fil. 3:3), op eigen rijkdom (Spr. 11:28), op militaire macht (Jes. 31:1; 36:6) is bedriegelijk. Maar wie op de HEER Jezus vertrouwt, wordt behouden (Hand. 16:31).