Ammi


Ammi betekent ‘mijn volk’. Ben-Ammi was een van de zonen van Lot, verwekt bij zijn jongste dochter (Genesis 19:38). Zijn naam betekent ‘zoon van mijn volk’.
De nakomelingen van Ben-Ammi zijn de Ammonieten. Zij woonden in Ammon, een koninkrijk aan de oostkant van de Jordaan en dus buren van Israël.
Alles dat volk is én van God is, kan van God uit gezien als “Ammi” worden aangeduid. Alles dat volk is maar (nog) niet Gods volk, wordt in de Bijbel Lo-Ammi genoemd. Israël wordt bijvoorbeeld wel gezien als het uitverkoren volk, Gods oogappel, maar Israël heeft God losgelaten is ongelovig. Het wordt uiteindelijk pas echt Gods volk als het tot geloof komt. Zolang Israël niet tot geloof gekomen is, zal het zeker wel Gods uitverkoren volk zijn, maar niet Gods volk en dus is Israël “Lo-Ammi” en zal het pas in de toekomst, als het tot geloof komt, “Ammi” worden.
De Gemeente komt voort uit de 10 stammen van Israël en wordt beschouwd als een vrucht uit de 10 stammen. De Gemeente is gelovig en is daarom Ammi” en “Ruchama”, Gods volk en bemind.


Zoekterm

Ammi, Ben-Ammi, Lo-Ammi


Vertalingen

Engels: Ammi

Duits: Mein Volk

Hebreeuws: עַם

Grieks: n.v.t.


Betekenis

van Dale

n.v.t.

Strong  (via The Word)

H5971 עַם `am (am) n-m.

  1. a people (as a congregated unit).
  2. (specifically) a tribe (as those of Israel).
  3. (hence, collectively) troops or attendants.
  4. (figuratively) a flock.
    [from H6004]
    KJV: folk, men, nation, people.
    Root(s): H6004

Typologie

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


Verdieping

Geen gegevens


Bijbelverzen

Het woord komt in 4 bijbelverzen voor:

(Genesis 19:38) En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam Ben-Ammi; deze is de vader der kinderen Ammons, tot op dezen dag.

(Hoséa 1:9) En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn.

(Hoséa 2:1) (1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Rucháma.

(Hoséa 2:23) (2:22) En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Rucháma; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O, mijn God!