Dé rivier of de grote rivier is in de bijbel in de meeste gevallen de Eufraat (Gen. 31:21; Ex. 23:31; Num. 22:5; Gen. 15:18; Deut. 1:7; Openb. 9:14). De naam Nijl komt er niet in voor. Deze wordt je’oor genoemd, de stroom (van Egypte). De rivieren die vermeld worden zijn: de Jordaan, de Awana en de Parpar (2 Kon. 5:12), de Akawa en de Kebor (Ezr. 8:15, 21; Ez. 1:1), de Hiddekel (= Tigris, Gen. 2:14) e.a. Stromen als de Jabbok, de Arnon of de Kison (Deut. 2:36; Gen. 32:22; Richt. 4:7) zijn beken, d.w.z. wadi’s, die slechts tijdelijk stromen.
De 4 rivieren die uit de hof van Eden komen en de gehele aarde bevloeien, getuigen van het leven dat zich vanuit de tuin van God meedeelt aan de wereld (Gen. 2:10 v). Met deze voorstelling hangt samen dat bij voorkeur gedoopt werd in stromend water (Matt. 3:6; vgl. Hand. 16:13, 15). Johannes ziet in het nieuwe Jeruzalem een rivier van leven brengend water, schitterend als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam, de paradijsberg (Openb. 21:22 vv).