Grieks: patriarchès – aartsvaders. Dit zijn oudste vaders, oer-vaders van het volk Israël, zij die geroepen werden en de belofte van een zegen en een talrijke nakomelingschap ontvingen: Abraham, Isaak en Jakob (Gen. 12:2-3; 26:3-6; 28:14). Het woord komt alleen in het n.t. voor. Behalve Abraham (Hebr. 7:4) worden hier alleen de 12 zonen van Jakob (Hand. 7:8 v) en David (Hand. 2:29) zo genoemd.