Moeder


De moeder speelt in Israël een belangrijke rol. Zij is de moeder van de levenden (Gen. 3:20; vgl. Jes. 66:11); broers worden ‘zonen van mijn moeder’ genoemd (Gen. 27:29; Richt. 8:19; Ps. 69:9), niet alleen het vaderhuis, maar ook het moederhuis wordt vermeld (Ruth. 1:8), van veel koningen worden ook hun moeders genoemd (2 Kon. 8:26 etc.), die immers met de vader geëerd dienen te worden (Ex. 20:12; Lev. 19:3). Zij is vooral belangrijk in de opvoeding van haar kinderen (Spr. 1:8; 6:20; 31:1). De ontferming van God wordt vergeleken met het troosten van een moeder (Jes. 66:13). Een richteres en een stad, waar velen raad kwamen vragen, heten ‘moeder in Israël’ (Richt. 5:7; 2 Sam. 20:19). Met bijzondere eerbied wordt gesproken over Maria, de moeder des HEREN (Luc. 1:43). Zij is het, die de 12-jarige Jezus vermaant, door Simeon over de Messias van Israël wordt aangesproken (Luc. 2:34), aanwijzingen geeft op het bruiloftsfeest in Kana (Joh. 2:5) en vanaf het kruis door Jezus opgemerkt wordt (Joh. 19:26). In overdrachtelijke zin zijn Juda, Israël of Jeruzalem ‘moeder’ van het volk (Jes. 50:1; 66:11, Ez. 19:2; Hos. 2:1, 4). Jezus noemt de gemeenschap van hen, die de wil van God doen, zijn moeder (Matt. 12:49) en Paulus wijst op het hemels Jeruzalem als de moeder van het volk van God (Gal. 4:26).