Mede


In de brieven van Paulus komen een aantal werkwoorden voor, waaraan het woordje ‘mede’ een bijzondere betekenis geeft. De apostel spreekt van het mede-sterven met Christus (2 Tim. 2:11), het mede-gekruisigd worden (Rom. 6:6; Gal. 2:19), het mede-begraven zijn (Rom. 6:4; Kol. 2:12), het mede-opgewekt zijn (Ef. 2:6; Kol. 2:12; 3:1), het mede-leven met Christus (Rom. 6:8; 2 Tim. 2:11), het mede-levend gemaakt zijn (Ef. 2:5; Kol. 2:13), het mede-lijden (1 Kor. 12:26; Rom. 8:17), mede-verheerlijkt worden (Rom. 8:17), mede-erfgenaam zijn (Ef. 3:6; Rom. 8:17), het mede-gevormd zijn, gelijkvormig zijn (Rom. 8:29; Fil. 3:21; vgl. Fil. 3:10), het mede-heersen (1 Kor. 4:8; 2 Tim. 2:12). Paulus ziet de Christus als een ‘collectieve persoon’, d.w.z. Hij is niet één, maar velen, in Hem zijn allen die Hem behoren, begrepen. Wat Hem overkwam, gebeurt aan de zijnen, wat Hem geschonken wordt, is hun gegeven. Het ‘met-christus’ getuigt van een fundamentele verbondenheid van de eerste en de tweede Adam. Zoals de eerste mens mensheid is, zo ook de tweede (1 Kor. 15:45).