Hebr. malkoet Adonai, Gr. basileia tou theou, d.i. het koningschap, de heerschappij van God (Ps. 103:19; 145:11-13). God is Koning, met name over Israël (1 Kon. 22:19; Jes. 6:5). Volgens profeten zal de koninklijke heerschappij van God zich vooral in de toekomst openbaren (Jes. 52:7; 33:22; Zach. 14:16).
In het n.t. wordt gesproken over het Koninkrijk van de Zoon, de heerschappij die Hem is gegeven, waaraan mensen zich onderwerpen (Matt. 28:18; 1 Kor. 15:24; Kol. 1:13; Ef. 5:5). In Jezus is het Koninkrijk, de heerschappij van God bij de mensen (Luc. 17:21). Men moet deze aanvaarden als een kind (Mare. 10:15). In Jezus’ macht over demonen is het ‘Koninkrijk’ van God ‘tot u gekomen’ (Matt. 12:28; Luc. 11:20). Het woord ‘hemel’ in de uitdrukking Koninkrijk der hemelen is een joodse versluiering van de naam van God (vgl. Matt. 13:31 met Luc. 13:18).
Ook wordt in het n.t. gesproken over het Koninkrijk als de nieuwe wereld van de toekomst. Jezus zegt tijdens de Paasmaaltijd: Ik zal van de vrucht van de wijnstok niet meer drinken, tot op die dag in het Koninkrijk Gods (Mare. 14:25). ‘Wanneer gij dit ziet geschieden, zo moet gij ook weten dat het Koninkrijk Gods nabij is’ (Luc. 21:31; vgl. Mare. 1:15; 9:1). De koning zal zeggen: Komt, gij gezegenden des Vaders, beërft het Koninkrijk (Matt. 25:34; Luc. 23:42).