Knielen


Hebr. hisjtachawa, neerbuigen. Hoewel in de tempel staande werd gebeden en gezongen, de houding van hen die dienstvaardig zijn (2 Kon. 5:11; 2 Kron. 7:6; Ps. 141:2; Luc. 18:11), wordt toch ook verteld van een diep buigen, vaak voorover vallend, met het gezicht op de grond voor Gods aangezicht (Ex. 34:8; 1 Kron. 29:20; Ps. 95:6; 99:5). Zo wordt ook eer bewezen aan grote heren en hoge gasten (Gen. 18:2; 43:28; 1 Sam. 25:23; 2 Sam. 14:33). In de chr. gemeente wordt vaak knielend gebeden (Hand. 20:36; Rom. 14:11; Ef. 3:14; Fil. 2:10).