Knecht


Hebr. ‘ébéd, lijfeigene, ondergeschikte, onderdaan, vazal, krijgsknecht, beambte, minister, allen die een adoon, een heer, meester, hebben. De knechten van een koning zijn vrije mensen van uiteenlopende positie: de soldaat, officier, aanvoerder, de kanselier. Het in dienst staan van de heer van het land is het wat deze posities gemeen hebben. Nu kan ook Adonai als de HEER beschouwd worden. Het is dan begrijpelijk dat de aartsvaders, Mozes, David, Job, profeten knecht van God genoemd worden (Ex. 14:31; Num. 12:7; Deut. 9:27; 2 Sam. 3:18; 2 Kon. 9:36; 17:13; Job 1:8). En allen, die God dienen, kunnen zich vooral bij het aanroepen van de Naam van de HEER als Zijn knecht kenbaar maken: help Uw knecht die op U vertrouwt (Ps. 86:2), ach HEER, ik ben Uw knecht (Ps. 116:16), ‘zoals de ogen van de knechten op de hand van de HEER zijn – zo onze ogen op onze God’ (Ps. 123:2 v). In Deuterojesaja nu vinden we dat het volk Israël gepersonifieerd als knecht van de HEER wordt beschouwd (Jes. 41:8v; 44:1 v; 45:4, vgl. ook Jer. 30:10 en Ps. 136:22). Met name in de zgn. Ebed Adonai (de knecht van de HEER)-liederen (42:1-7; 49:1-7; 50:4-11; 52:13-53) moet gedacht worden aan de gemeenschap Israël als knecht, maar is toch ook een enkele profetisch-koninklijke figuur als zodanig aangeduid. Waar Israël in het dienen van de HEER verstek liet gaan (43:22-28), nam die ene het over, die plaatsvervangend lijdend de zonden wegnam (Jes. 53).
Een ongunstige betekenis heeft dat in dienst staan, dat overigens in Israël tijdelijk begrensd is (6 jaar, Gen. 29:18-30; Jer. 34:9, 10, 14), waardoor van vrijheid geen sprake meer is (Ex. 21:2, 6; Lev. 25:39 v; Deut. 15:12 slaaf). Dat geldt ook van de dienstbaarheid van het ene volk aan het andere (Gen. 9:26; Richt. 3:14). Israël mag niet vergeten dat het in Egypte knecht, slaaf was (Deut. 24:18). In het n.t. is het woord pais, jongen, dienaar of slaaf, de persoonlijke bediende (Matt. 8:6; Luc. 15:26). En God is de HEER van Zijn knecht Israël (Luc. 1:54), David (Luc. 1:69), de profeten (Openb. 10:7) en Jezus (Hand. 3:13; 4:27, 30; vgl. Fil. 2:7). Een ander woord voor knecht, doelos, wordt in NBG met slaaf (Matt. 8:9; 13:27; 21:34; Mare. 10:44) of dienstknecht vertaald: Nu laat Gij HEER, uw dienstknecht gaan in vrede (Luc. 2:29). ‘Paulus, een dienstknecht van de Christus Jezus (Rom. 1:1).