De geslachtsregisters waren in verband met de afstamming, het bezit van families, de taken en voorrechten van de Levieten en de nakomelingen van het Davidisch koningshuis van grote betekenis (1 Kon. 24:6; Neh. 12:23; Matt. 1).
Ezechiël maakt melding van het boek van het huis van Israël: ‘tot de kring van mijn volk zullen zij niet behoren, in het boek van het huis Israëls niet ingeschreven worden, en in het land Israël niet komen’ (Ez. 13:9; vgl. Jer. 22:30; Ezra 2:62). Deze uitspraak herinnert aan een hemels origineel van deze stamrollen, die als ‘boek van de HEER’ of ‘boek des levens’ (Ex. 32:32 v; Ps. 69:29; vgl. Jes. 4:3; Dan. 12:1) beslissen over dood of leven, de toegang tot het Rijk van God. In het geboorteverhaal van de Christus horen we over de Romeinse ‘inschrijving’ die gold voor het gehele keizerrijk, en een registratie beoogde van onderdanen en bezittingen (met het oog op belastingen, Luc. 2:2; vgl. Hand. 5:37).