Het gereedmaken voor de ontmoeting met en de dienst van God doorwassingen, onthouding, offers (Ex. 19:10; 29:1 w; Hand. 21:26). Eerstgeborenen en eerstelingen, het volk en de priesters, akkers, huizen, de benodigdheden voor de tempel worden afgezonderd van het algemene gebruik en gesteld in een bijzondere verhouding tot God (Ex. 13:2; 19:10 w; 28:3; 29:7 w; Lev. 27:14 w; Deut. 15:19; Matt. 23:17, 19; Joh. 17:17; 2 Tim. 2:21).
De bede: ‘Uw naam worde geheiligd’ spreekt van het verlangen dat God en Zijn openbaring volledig worden ingezet voor het werk van verzoening en bevrijding (Matt. 6:9). De heiliging der gelovigen buiten de tempel om, hun afzondering tot de dienst van God in de wereld, geschiedt door de Geest (2 Tess. 2:13).