Hebr. debier, achterzaal, het meest op de dienst van God geconcentreerde deel van tabernakel en tempel. Het allerheiligste van deze beide heiligdommen had een kubusvorm (resp. 10 en 20 el lang, breed en hoog, Ex. 26:15 v; 1 Kon. 6:20). Het was de kamer van de ark van het verbond (Ex. 40:21), waarboven de twee cherubs stonden opgesteld (Ex. 25:20; 1 Kon. 6:23 v; Hebr. 9:3 v). Alleen de hogepriester mocht, eenmaal per jaar, op Grote Verzoendag, het allerheiligste binnen gaan om bloed te sprenkelen op het verzoendeksel van de ark (Lev. 16:2 v). De toegang tot God is er alleen in de weg der verzoening. Dat wordt ook gesymboliseerd door het scheuren van het gordijn vóór de debier na het sterven van de Christus (Matt. 27:51).