Eigennaam ♂
Betekenis: gebouwd, gemaakt of onderhouden door de Heer
- De zoon van Jojada en bevelhebber van David.
- Een leviet in de tijd van David, die op de harp speelde bij het weghalen van de ark.
- Een priester in de tijd van David, aangesteld om op de bazuin te blazen voor de ark toen hij naar Jeruzalem werd gebracht.
- De zoon van Jehíël, en vader van Zechárja, een Leviet uit de zonen van Asaf.
- Een leviet in de tijd van Jehizkía.
- Een vorst uit de familie van Simeon die de Amalekieten verdreven van de weidegronden van Gedor
- De vader van Pelatiah, welke laatste “een prins van het volk” was in de tijd van Ezechiël
- Een van de “zonen” van Paros, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
- Een andere Israëliet, van de “zonen” van Pahathmoab, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
- Een ander, van de “zonen” van Bani, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
- Een vierde, van de “zonen” van Nebo, die na de terugkeer uit Babylon scheidde van zijn heidense vrouw
Bijbelverzen:
2 Samuël 8:18 – 2 Samuël 20:23 – 2 Samuël 23:20 – 2 Samuël 23:22 – 2 Samuël 23:30 – 1 Koningen 1:8 – 1 Koningen 1:10 – 1 Koningen 1:26 – 1 Koningen 1:32 – 1 Koningen 1:36 – 1 Koningen 1:38 – 1 Koningen 1:44 – 1 Koningen 2:25 – 1 Koningen 2:29 – 1 Koningen 2:30 – 1 Koningen 2:34 – 1 Koningen 2:35 – 1 Koningen 2:46 – 1 Koningen 4:4 – 1 Kronieken 4:36 – 1 Kronieken 11:22 – 1 Kronieken 11:24 – 1 Kronieken 11:31 – 1 Kronieken 15:18 – 1 Kronieken 15:20 – 1 Kronieken 15:24 – 1 Kronieken 16:5 – 1 Kronieken 16:6 – 1 Kronieken 18:17 – 1 Kronieken 27:5 – 1 Kronieken 27:6 – 1 Kronieken 27:14 – 1 Kronieken 27:34 – 2 Kronieken 20:14 – 2 Kronieken 31:13 – Ezra 10:25 – Ezra 10:30 – Ezra 10:35 – Ezra 10:43 – Ezechiël 11:1 – Ezechiël 11:13