Bakbukja


Eigennaam ♂

Betekenis: Legen door God – Geleegd door God

  1. Een leviet die met Zerubbábel terugkeerde naar Jeruzalem
  2. Een leviet en portier die de wacht houden bij de voorraadschuren van de poorten

Bijbelverzen:

(Nehémia 11:17) En Matthánja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, was het hoofd, die de dankzegging begon in het gebed, en Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammúa, den zoon van Galal, den zoon van Jedúthun.

(Nehémia 12:9) En Bakbukja, en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in de wachten.

(Nehémia 12:25) Matthánja en Bakbukja, Obádja, Mesullam, Talmon en Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers der poorten.