Almachtige


Het woord almachtig betekent: alle macht hebbend, onbeperkt in macht, oppermachtig, met macht over alles en iedereen.
God is almachtig. De almacht van God is Zijn vermogen om alles te doen wat Hij wil. Als Hij spreekt dan gebeurt het of is het er; Zijn almacht hangt samen met Zijn wil. Gods almacht openbaart zich in de schepping van de wereld en in de wonderen die Hij doet.
God verscheen aan Abram als de Almachtige: “Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!” (Genesis 17:1)
God is machtig om te doen wat Hij heeft beloofd. Zo beloofde Hij aan de oude Abraham een talrijk nageslacht (“een vader van menigte der volken”), terwijl zijn vrouw Sarai biologisch gezien, onvruchtbaar was (Genesis 18:10).
Abraham geloofde God, twijfelde niet aan Zijn Almacht. “En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer; En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. (Romeinen 4:20-21)


Zoekterm

Almachtig, Almachtige, almachtigen


Vertalingen

Engels: Almighty

Duits: Allmächtige

Hebreeuws: שַׁדַּי

Grieks: παντοκράτωρ


Betekenis

van Dale

Onbeperkt in macht

Strong  (via The Word)

H7706 שַׁדַּי Shadday (shad-dah’-ee) n-m.
the Almighty.
[from H7703]
KJV: Almighty.
Root(s): H7703

G3841 παντοκράτωρ pantokrator (pan-to-kra’-tōr) n.
the all-ruling, i.e. God (as absolute and universal sovereign).
[from G3956 and G2904]
KJV: Almighty, Omnipotent
Root(s): G3956, G2904


Typologie

Geen duidelijke typologische betekenis bekend.


Bijbelverzen

Het woord ‘Almachtig‘ komt 2 keer in de Bijbel voor:

(Genesis 28:3) En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt.

(Openbaring 11:17) Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal! dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en als Koning hebt geheerst;

Het woord ‘Almachtige‘ komt 42 keer in de Bijbel voor:

(Genesis 17:1) Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!

(Genesis 35:11) Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lenden voortkomen.

(Genesis 43:14) En God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht van dien man, dat hij uw anderen broeder en Benjamin met u late gaan! En mij aangaande, als ik van kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd!

(Genesis 48:3) Daarna zeide Jakob tot Jozef: God de Almachtige, is mij verschenen te Luz, in het land Kanaän, en Hij heeft mij gezegend;

(Genesis 49:25) Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder!

(Éxodus 6:3) (6:2) En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest.

(Ruth 1:20) Maar zij zeide tot henlieden: Noemt mij niet Naómi, noemt mij Mara; want de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan.

(Ruth 1:21) Vol toog ik weg, maar ledig heeft mij de HEERE doen wederkeren; waarom zoudt gij mij Naómi noemen, daar de HEERE tegen mij getuigt, en de Almachtige mij kwaad aangedaan heeft?

(Job 8:3) Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren?

(Job 8:5) Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt;

(Job 11:7) Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden?

(Job 13:3) Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.

(Job 15:25) Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan.

(Job 21:15) Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?

(Job 22:3) Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt?

(Job 22:17) Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan?

(Job 22:23) Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten.

(Job 22:25) Ja, de Almachtige zal uw overvloedig goud zijn, en uw krachtig zilver zijn;

(Job 22:26) Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen.

(Job 23:16) Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige heeft mij beroerd;

(Job 24:1) Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien?

(Job 27:2) Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan!

(Job 27:10) Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?

(Job 27:11) Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.

(Job 27:13) Dit is het deel des goddelozen mensen bij God, en de erve der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen.

(Job 29:5) Toen de Almachtige nog met mij was, en mijn jongens rondom mij;

(Job 31:35) Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.

(Job 34:10) Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!

(Job 34:12) Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.

(Job 35:13) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.

(Job 37:23) Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.

(Job 40:2) (39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop.

(Psalmen 68:14) (68:15) Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.

(Jesaja 13:6) Huilt gijlieden, want de dag des HEEREN is nabij; hij komt als een verwoesting van den Almachtige.

(Joël 1:15) Ach, die dag! want de dag des HEEREN is nabij, en zal als een verwoesting komen van den Almachtige.

(2 Korinthe 6:18) En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.

(Openbaring 1:8) Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.

(Openbaring 4:8) En de vier dieren hadden elkeen voor zichzelven zes vleugelen rondom, en waren van binnen vol ogen; en hebben geen rust dag en nacht, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.

(Openbaring 15:3) En zij zongen het gezang van Mozes, den dienstknecht Gods, en het gezang des Lams, zeggende: Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen!

(Openbaring 16:7) En ik hoorde een anderen van het altaar zeggen: Ja, Heere, Gij almachtige God! Uwe oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig.

(Openbaring 19:6) En ik hoorde als een stem ener grote schare, en als een stem veler wateren, en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja, want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst.

(Openbaring 21:22) En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar tempel, en het Lam.

Het woord ‘almachtigen‘ komt 14 keer in de Bijbel voor:

(Numeri 24:4) De hoorder der redenen Gods spreekt, die het gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden!

(Numeri 24:16) De hoorder der redenen Gods spreekt, en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien de ogen ontdekt worden.

(Job 5:17) Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom verwerp de kastijding des Almachtigen niet.

(Job 6:4) Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.

(Job 6:14) Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten.

(Job 21:20) Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen!

(Job 31:2) Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?

(Job 32:8) Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden verstandig.

(Job 33:4) De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt.

(Psalmen 91:1) Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.

(Ezechiël 1:24) En als zij gingen, hoorde ik een geruis hunner vleugelen, als het geruis van vele wateren, als de stem des Almachtigen, als de stem eens geroeps, als het gedreun eens heirlegers; als zij stonden, zo lieten zij hun vleugelen neder.

(Ezechiël 10:5) En het geruis van de vleugelen der cherubs werd gehoord tot het uiterste voorhof, als de stem des almachtigen Gods, wanneer Hij spreekt.

(Openbaring 16:14) Want het zijn geesten der duivelen, en zij doen tekenen, welke uitgaan tot de koningen der aarde en der gehele wereld, om die te vergaderen tot den krijg van dien groten dag des almachtigen Gods.

(Openbaring 19:15) En uit Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren roede; en Hij treedt den wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.