Afscheren


In het afscheren van het hoofdhaar wordt afstand gedaan van een oude situatie, bv. die van onreinheid (Leviticus 14:8; Numeri 6:9), van de status van nazireeër (Numeri 6:18, vgl. Richteren 16:19), het slaaf- (Genesis 41:14) of slavin-zijn (Deuteronomium 21:12). Andere onderdelen van dit ritueel zijn: het wassen van kleren, het zich baden, het knippen van nagels.

De afgesneden baard en het geschoren kale hoofd zijn ook het kenmerk van de rouwende (Jesaja 15:2; Jeremia 48:37; Micha 1:16).

Een melaatse die van zijn ziekte was genezen, moest zich volgens de ‘wet van de melaatsen’ laten reinigen en op de zevende dag werd dan al het haar afgeschoren. Ook bij de ‘inwijding van de Levieten’ werd al het haar geschoren. (Leviticus 14:9; Numeri 8:7).


Zoekterm

Afscheren, scheren, schoor, afgeschoren, geschoren, bescheren, beschoren


Vertalingen

Engels: shave

Duits: abgeschoren

Hebreeuws: גָּלחַ

Grieks: ξυράω xurao


Betekenis

van Dale

overgank. werkw.; schoor af; h. afgeschoren

  1. (mbt. haren, wol enz. die nog op het lichaam van mens of dier zitten) door scheren wegnemen, met een scheermes of schaar afsnijden
    • iem. (of zich) het haar, de baard, de snor afscheren
    • een schaap de wol afscheren
    • (met objectsverw.) zijn hoofd glad laten afscheren
    • laten kaalscheren
  2. gelijk knippen
    • een haag afscheren
  3. (mbt. gras of ander kruid) met de tanden langs de grond afsnijden, afbijten
    • het vee scheert het gras, de weide, de gronden af
  4. geheel en al scheren, zodat er niets meer te scheren overblijft
    • de schapen zijn afgeschoren
  5. (mbt. pasgeboren vee) castreren door de balzak af te snijden
  6. (gewestelijk) afspannen

Strong 

H1548 גָּלחַ galach (gaw-lach’) v.

  1. (properly) to be bald.
  2. (causatively) to shave.
  3. (figuratively) to lay waste.
    a primitive root
    KJV: poll, shave (off).

G3587 ξυράω xurao (xï-raō’) v.
to shave bald, shave the hair.

KJV: shave
Root(s): G3582
Compare: G2751
See also: G3586


Typologie

Richteren 16:17 (c) Dit vertegenwoordigt elke actie die het contact met God verbreekt en de Geest belemmert om te werken. Simson heeft opzettelijk zijn gelofte met God verbroken.

Jesaja 7:20 (a) Dit beschrijft de straf van Israël toen de Assyriërs het land binnenvielen.


Bijbelverzen

Afscheren komt in 9 Bijbelverzen voor, scheren in 6 verzen, schoor in 4 verzen, afgeschoren in 2 verzen, geschoren in 6 verzen, bescheren in 4 verzen en beschoren in 1 vers.

Afscheren

(Leviticus 14:8) Die nu te reinigen is, zal zijn klederen wassen, en al zijn haar afscheren, en zich in het water afwassen, zo zal hij rein zijn; daarna zal hij in het leger komen, maar zal buiten zijn tent zeven dagen blijven.

(Leviticus 14:9) En op den zevenden dag zal het geschieden, dat hij al zijn haar zal afscheren, zijn hoofd, en zijn baard, en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal hij afscheren, en al zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn.

(Leviticus 19:27) Gij zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet verderven.

(Leviticus 21:5) Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken, en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden.

(Richteren 16:19) Toen deed zij hem slapen op haar knieën, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem.

(Hooglied 4:1) Zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin! zie, gij zijt schoon; uw ogen zijn duiven ogen tussen uw vlechten; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van den berg Gileads afscheren.

(Hooglied 6:5) Wend uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw haar is als een kudde geiten, die het gras van Gílead afscheren.

(Jesaja 7:20) Te dien dage zal de Heere door een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde der rivier is, door den koning van Assyrië, afscheren het hoofd, en het haar der voeten; ja, het zal ook den baard gans wegnemen.

(Ezechiël 44:20) En zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, ook de lokken niet lang laten wassen; behoorlijk zullen zij hun hoofden bescheren.

Scheren

(Genesis 31:19) Laban nu was gegaan, om zijn schapen te scheren; zo stal Rachel de terafim, die haar vader had.

(Genesis 38:13) En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren.

(Leviticus 13:33) Zo zal hij zich scheren laten; maar de schurftheid zal hij niet scheren; en de priester zal hem, die de schurftheid heeft, andermaal zeven dagen doen opsluiten.

(Deuteronomium 15:19) Al het eerstgeborene, dat onder uw runderen en onder uw schapen zal geboren worden, zijnde een manneken, zult gij den HEERE, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen scheren.

(Deuteronomium 21:12) Zo zult gij haar binnen in uw huis brengen; en zij zal haar hoofd scheren, en haar nagelen besnijden.

(1 Samuël 25:2) En er was een man te Maon, en zijn bedrijf was te Karmel; en die man was zeer groot, en hij had drie duizend schapen, en duizend geiten; en hij was in het scheren zijner schapen te Karmel.

Schoor

(Genesis 41:14) Toen zond Faraö en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Faraö.

(1 Samuël 25:4) Als David hoorde in de woestijn, dat Nabal zijn schapen schoor,

(2 Samuël 10:4) Toen nam Hanun Davids knechten, en schoor hun baard half af, en sneed hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet hen gaan.

(Job 1:20) Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder;

Afgeschoren

(Numeri 6:19) Daarna zal de priester een gezoden schouder nemen van den ram, en een ongezuurden koek uit den korf, en een ongezuurde vlade; en hij zal ze op de handen des Nazireërs leggen, nadat hij zijn Nazireërschap afgeschoren heeft.

(Jeremía 41:5) Zo kwamen er lieden van Sichem, van Silo, en van Samaria, tachtig man, hebbende den baard afgeschoren, en de klederen gescheurd, en zichzelven gesneden; en spijsoffer en wierook waren in hun hand, om ten huize des HEEREN te brengen.

Geschoren

(Richteren 16:17) Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireër Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen.

(Richteren 16:22) En het haar zijns hoofds begon [weder] te wassen, gelijk toen hij geschoren werd.

(Hooglied 4:2) Uw tanden zijn als een kudde [schapen], die geschoren zijn, die uit de wasstede opkomen; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en geen onder hen is jongeloos.

(Nahum 1:12) Alzo zegt de HEERE: Zijn zij voorspoedig, en alzo velen, alzo zullen zij ook geschoren worden, en hij zal doorgaan; Ik heb u wel gedrukt, [maar] Ik zal u niet meer drukken.

(Handelingen 18:18) En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen, en scheepte van daar naar Syrië; en Priscilla en Aquila met hem, [zijn] hoofd te Kenchreën geschoren hebbende; want hij had een gelofte [gedaan].

(1 Korinthe 11:6) Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde; maar indien het lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn, of het haar afgesneden te hebben, dat zij zich dekke.

Bescheren

(Numeri 6:9) En zo de gestorvene bij hem onvoorziens haastelijk gestorven ware, dat hij het hoofd van zijn Nazireërschap zou verontreinigd hebben, zo zal hij op den dag zijner reiniging zijn hoofd bescheren; op den zevenden dag zal hij het bescheren.

(Numeri 6:18) Alsdan zal de Nazireër, aan de deur van de tent der samenkomst, het hoofd van zijn Nazireërschap bescheren; en hij zal het hoofdhaar van zijn Nazireërschap nemen, en hij zal het leggen op het vuur, dat onder het dankoffer is.

(Ezechiël 44:20) En zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, ook de lokken niet lang laten wassen; behoorlijk zullen zij hun hoofden bescheren.

(Handelingen 21:24) Neem dezen tot u, en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen; en alle mogen weten, dat er niets is aan hetgeen, waarvan zij, aangaande u, bericht zijn; maar [dat] gij [alzo] wandelt, dat gij ook zelve de wet onderhoudt.

Beschoren

(2 Samuël 19:24) Mefibóseth, Sauls zoon, kwam ook af den koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoon gemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, van dien dag af, dat de koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam.