Afdalen


Zoals opgaan een uitdrukking is geworden voor het reizen naar Jeruzalem en de tempel, is afdalen een term geworden voor speciaal het vertrek uit Jeruzalem en de terugkeer naar huis, ook al zou die plaats letterlijk hoger gelegen zijn dan de tempel (Lukas 10:31; Handelingen 8:5).

God daalt ook af naar de mensen (Genesis 11:5; Handelingen 7:34), op de berg (Éxodus 19:20; Nehémia 9:13) of op de hoogten der aarde (Micha 1:3).
Dat wordt ook gezegd van engelen, de Heilige Geest en van de Zoon Gods die als het manna, het levende brood, een gave is die van God komt (Johannes 6:33, 38). Hij zal op de jongste dag nederdalen vanuit de hemel (1 Thessalonicenzen 4:16).
Als mensen neerdalen, dan zinken ze weg in de diepte, in het dodenrijk (1 Samuël 2:6).


Zoekterm

Afdalen, nederdalen, daalde (neder), nederdaalt, nedergedaald, kwam af, kwam neder


Vertalingen

Engels: come down, came down, descent

Duits: heruntergehen

Hebreeuws: יָרַד

Grieks: καταβαίνω


Betekenis

van Dale

1. naar beneden gaan: een berg afdalen

Strong  (via The Word)

H3381 (Mickelson’s Enhanced Strong’s Dictionaries of the Greek and Hebrew Testaments)

H3381 יָרַד yarad (yaw-rad’) v.

  1. to descend.
  2. (literally) to go downwards.
  3. (conventionally) to go to a lower region, as the shore, a boundary, the enemy, etc.
  4. (figuratively) to fall.
  5. (causatively) to bring down (in all the above applications).

A primitive root; KJV: X abundantly, bring down, carry down, cast down, (cause to) come(-ing) down, fall (down), get down, go(-ing) down(-ward), hang down, X indeed, let down, light (down), put down (off), (cause to, let) run down, sink, subdue, take down.


Typologie

Afdalen wordt bij de mens meestal als negatief gezien, symbool voor de dood of het geloof kwijtraken, Als God afdaalt, of nederdaalt, dan staat dat vaak symbool voor een goddelijke interventie.


Bijbelverzen

De zoektermen komen in 94 Bijbelverzen voor:

Afdalen komt in 3 Bijbelverzen voor:

(2 Kronieken 7:3) En als al de kinderen Israëls dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid des HEEREN over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter aarde op den vloer, en aanbaden en loofden den HEERE, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid.

(Psalmen 78:16) Want Hij bracht stromen voort uit de steenrots, en deed de wateren afdalen als rivieren.

(Ezechiël 26:16) En alle vorsten der zee zullen afdalen van hun tronen, en hun mantels van zich doen, en hun gestikte klederen uittrekken; met sidderingen zullen zij bekleed worden, op de aarde zullen zij nederzitten, en telken ogenblik sidderen, en over u ontzet zijn;

Nederdalen komt in 45 Bijbelverzen voor:

(Genesis 37:35) En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader.

(Genesis 42:38) Maar hij zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe haren met droefenis ten grave doen nederdalen.

(Genesis 44:29) Indien gij nu dezen ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren met jammer ten grave doen nederdalen!

(Genesis 44:31) Zo zal het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er niet is, dat hij sterven zal; en uw knechten zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis ten grave doen nederdalen.

(Deuteronomium 28:24) De HEERE, uw God, zal pulver en stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.

(Deuteronomium 28:43) De vreemdeling, die in het midden van u is, zal hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.

(1 Samuël 2:6) De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet [weder] opkomen.

(Psalmen 7:16) (7:17) Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen.

(Psalmen 22:29) (22:30) Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden.

(Psalmen 28:1) [Een psalm] van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn Rotssteen, houd U niet als doof van mij af; opdat ik niet, [zo] Gij U van mij stil houdt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil nederdalen.

(Psalmen 30:9) (30:10) Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen?

(Psalmen 55:15) (55:16) Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.

(Psalmen 55:23) (55:24) Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen.

(Psalmen 72:6) Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen.

(Psalmen 88:4) (88:5) Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; ik ben geworden als een man, die krachteloos is;

(Spreuken 1:12) Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;

(Jesaja 10:13) Omdat hij gezegd heeft: Door de kracht mijner hand heb ik het gedaan, en door mijn wijsheid, want ik ben verstandig; en ik heb de landpalen der volken weggenomen, en heb hun voorraad geroofd, en heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen;

(Jesaja 14:19) Maar gij zijt verworpen van uw graf, als een gruwelijke scheut, [als] een kleed der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn; [als] die nederdalen in een steenkuil, als een vertreden dood lichaam.

(Jesaja 31:4) Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Gelijk als een leeuw, en een jonge leeuw over zijn roof brult, wanneer ook een volle menigte der herderen samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun stem niet, en vernedert zich niet vanwege hun veelheid; alzo zal de HEERE der heirscharen nederdalen, om te strijden voor den berg Sions en voor haar heuvel.

(Jesaja 34:5) Want Mijn zwaard is dronken geworden in den hemel; ziet, het zal ten oordeel nederdalen op Edom, en op het volk, hetwelk Ik verbannen heb.

(Jesaja 38:18) Want het graf zal U niet loven, de dood zal U [niet] prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen.

(Jesaja 43:14) Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, de Heilige Israëls: Om ulieder wil heb Ik naar Babel gezonden, en heb hen allen vluchtig doen nederdalen, te weten de Chaldeën, in de schepen, op welke zij juichten.

(Jesaja 63:6) En Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid; en Ik heb hun kracht ter aarde doen nederdalen.

(Jeremía 9:18) En haasten, en een weeklage over ons opheffen, dat onze ogen van tranen nederdalen, en onze oogleden van water vlieten.

(Jeremía 13:17) Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd.

(Jeremía 14:17) Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter Mijns volks is gebroken [met] een grote breuk, een plage, die zeer smartelijk is.

(Ezechiël 26:20) Dan zal Ik u doen nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen tot het oude volk, en zal u doen nederliggen in de onderste plaatsen der aarde, in de woeste plaatsen, [die] van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij niet bewoond wordt; en Ik zal het sieraad herstellen in het land der levenden.

(Ezechiël 28:8) Ter groeve zullen zij u doen nederdalen; en gij zult sterven den dood eens verslagenen in het hart der zeeën.

(Ezechiël 30:6) Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen, die Egypte ondersteunen, en de hovaardij harer sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen zij daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere HEERE.

(Ezechiël 31:14) Opdat zich geen waterrijke bomen verheffen over hun stam, en hun top niet opsteken boven het midden der dichte takken, en geen [bomen], die water drinken, op zichzelven staan vanwege hun hoogte; want zij zijn allen overgegeven ter dood, tot het onderste der aarde, in het midden der mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen.

(Ezechiël 31:16) Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen beven, als Ik hem ter helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle bomen van Eden, de keur en het beste van Libanon, alle [bomen], die water drinken, troostten zich in het onderste der aarde.

(Ezechiël 32:18) Mensenkind! weeklaag over de menigte van Egypte, en doe ze nederdalen, (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.

(Ezechiël 34:26) Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen [tot] een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.

(Hoséa 7:12) Wanneer zij zullen henengaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden, Ik zal ze als vogelen des hemels doen nederdalen. Ik zal ze tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering.

(Joël 2:23) En gij, kinderen van Sion! verheugt u en zijt blijde in den HEERE, uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in de eerste [maand].

(Joël 3:11) Rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, en vergadert u! (O HEERE, doe Uw helden derwaarts nederdalen!)

(Amos 9:2) Al groeven zij [tot] in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen.

(Micha 1:3) Want ziet, de HEERE gaat uit van Zijn plaats, en Hij zal nederdalen en treden op de hoogten der aarde.

(Matthéüs 3:16) En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk een duive, en op Hem komen.

(Markus 1:10) En terstond, als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen.

(Johannes 1:32) En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duif, en bleef op Hem.

(Johannes 1:33) En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt.

(Handelingen 10:11) En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde;

(Romeinen 10:7) Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.

(1 Thessalonicenzen 4:16) Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan;

Daalde (neder) komt in 6 Bijbelverzen voor:

(2 Samuël 22:10) En Hij boog den hemel, en daalde neder; en donkerheid was onder Zijn voeten.

(2 Koningen 1:10) Maar Elía antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen: Indien ik dan een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde hem en zijn vijftigen.

(2 Koningen 1:12) En Elía antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde hem en zijn vijftigen.

(2 Kronieken 7:1) Als nu Sálomo voleind had te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en verteerde het brandoffer en de slachtofferen; en de heerlijkheid des HEEREN vervulde het huis.

(Psalmen 18:9) (18:10) En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.

(Johannes 5:4) Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.

Nederdaalt komt in 5 Bijbelverzen voor:

(Psalmen 133:2) Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen.

(Psalmen 133:3) Het is gelijk de dauw van Hermon, [en] die nederdaalt op de bergen van Sion, want de HEERE gebiedt aldaar den zegen [en] het leven tot in der eeuwigheid.

(Jesaja 55:10) Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert; maar doorvochtigt de aarde, en maakt, dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier, en brood den eter;

(Johannes 6:33) Want het Brood Gods is Hij, Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft.

(Johannes 6:50) Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve.

Nedergedaald komt in 20 Bijbelverzen voor:

(Psalmen 30:3) (30:4) HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald.

(Psalmen 38:2) (38:3) Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald.

(Psalmen 115:17) De doden zullen den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn.

(Spreuken 30:4) Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?

(Jeremía 13:18) Zeg tot den koning en tot de koningin: Vernedert u, zet u neder; want uw ganse hoofdsieraad, de kroon uwer heerlijkheid, is nedergedaald.

(Ezechiël 32:18) Mensenkind! weeklaag over de menigte van Egypte, en doe ze nederdalen, (haar en de dochteren der prachtige heidenen) in de onderste plaatsen der aarde, bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.

(Ezechiël 32:21) De machtigste der helden zullen hem, met zijn helpers, toespreken, uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er, verslagen van het zwaard;

(Ezechiël 32:24) Daar is Elam met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.

(Ezechiël 32:25) In het midden der verslagenen hebben zij haar een legerstede gesteld onder haar ganse menigte, rondom hem zijn haar graven; zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat een schrik van hen gegeven is in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald; hij is geleid in het midden der verslagenen.

(Ezechiël 32:27) Maar zij liggen niet met de helden, die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald met hun krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden; welker ongerechtigheid nochtans op hun beenderen is, omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.

(Ezechiël 32:29) Daar is Edom, haar koningen en al haar vorsten, die met hunlieder macht geleid zijn bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de onbesnedenen en met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.

(Ezechiël 32:30) Daar zijn de geweldigen van het Noorden, zij allen, en alle Sidoniërs, die met de verslagenen zijn nedergedaald, beschaamd zijnde vanwege hun schrik, [die] uit hun macht [voortkwam], en zij liggen onbesneden bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.

(Jona 2:6) Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!

(Johannes 6:38) Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft.

(Johannes 6:41) De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood, Dat uit den hemel nedergedaald is.

(Johannes 6:42) En zij zeiden: Is deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald?

(Johannes 6:51) Ik ben dat levende Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld.

(Johannes 6:58) Dit is het Brood, dat uit den hemel nedergedaald is; niet gelijk uw vaders het Manna gegeten hebben, en zijn gestorven. Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven.

(Éfeze 4:9) Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde?

(Éfeze 4:10) Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou.

Kwam af komt in 14 Bijbelverzen voor:

(Genesis 24:45) Eer ik geëindigd had te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam Rebekka uit, en had haar kruik op haar schouder, en zij kwam af tot de fontein en putte; en ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken!

(Leviticus 9:22) Daarna hief Aäron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij kwam af, nadat hij het zondoffer, en brandoffer, en dankoffer gedaan had.

(Richteren 14:7) En hij kwam af, en sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons ogen.

(2 Samuël 19:16) En Simeï, de zoon van Gera, een zoon van Jemini, die van Bahûrim was, haastte zich, en kwam af met de mannen van Juda, den koning David tegemoet;

(1 Koningen 2:8) En zie, bij u is Simeï, de zoon van Gera, de zoon van Jemini, uit Bahûrim, die mij vloekte met een geweldige vloek, ten dage als ik ging naar Mahanáïm; doch hij kwam af mij tegemoet aan de Jordaan, en ik zwoer hem bij den HEERE, zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode!

(2 Koningen 8:29) Toen keerde Joram, de koning, wederom, opdat hij zich te Jizreël helen liet van de slagen, die hem de Syriërs te Rama geslagen hadden, als hij streed tegen Házaël, den koning van Syrië; en Aházia, de zoon van Jehóram, de koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreël te bezien, want hij was krank.

(2 Kronieken 22:6) En hij keerde weder om zich te laten genezen te Jizreël; want [hij had] wonden, die men hem bij Rama geslagen had, als hij streed tegen Házaël, den koning van Syrië; en Azárja, de zoon van Joram, den koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreël te bezien, want hij was krank.

(Daniël 4:13) Ik zag [verder] in de gezichten mijns hoofds, op mijn leger; en ziet, een wachter, namelijk een heilige, kwam af van den hemel,

(Jona 1:3) Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN; en hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan, en ging neder in hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN.

(Lukas 4:31) En Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen.

(Lukas 10:30) En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe [zware] slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten [hem] half dood liggen.

(Lukas 19:6) En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap.

(Handelingen 7:15) En Jakob kwam af in Egypte, en stierf, hijzelf en onze vaders.

(Handelingen 8:5) En Filippus kwam af in de stad van Samaria, en predikte hun Christus.

Kwam neder komt in 1 Bijbelvers voor:

(Genesis 15:11) En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.