Zalven, Hebr. maasjach, Gr. aleiphoo of chrioo, geschiedde met Olie of zalf, en betekende niet alleen een feestelijk, geurig gebaar (Ps. 92:11; Am. 6:6; vgl. 2 Sam. 14:2; Matt. 6:17) of een onderdeel van liefderijke verzorging (Matt. 26:7; Mare. 14:3-8), maar ook een wijding van voorwerpen en mensen tot de heilige dienst (Gen. 28:18; Ex. 30:26 w; Lev. 6:20; Num. 7:10; 1 Sam. 10:1; 1 Kon. 19:16).
De priester en de koning, die ‘geconsacreerd’ waren, werden ‘gezalfde’, messias, Christus, genoemd (2 Sam. 22:51; 1 Kron. 16:22; Ps. 2:2). Jezus is de Gezalfde, koning, priester en profeet, vervuld met de H. Geest (Luc. 4:18; Hand. 4:27; 10:38). Ook gedoopten werden gezalfd (2 Kor. 1:21; 1 Joh. 2:20).