Zalig


Het inleidingswoord van zegenspreuken: gelukkig zijt gij, die -(Deut. 33:29; Ps. 128:2), welzalig allen die – (Jes. 30:18; Ps. 1:1; 2:12; 84:5 v etc.). Bekend zijn de 8 zaligsprekingen in Matt. 5 (en de 4 in Luc. 6:20 w, naast de 4 weeklachten in vs. 24 w): de armen van geest, de treurenden, de zachtmoedigen zullen burgers zijn van het komende rijk en delen in het heil, als een gave die bij hen past. Andere zaligsprekingen vindt men bijv. in Joh. 20:29; Jak. 1:12; 1 Petr. 4:14; Openb. 1:3; 14:13.