Zaad


Gr. sperma, het zaad van planten en bomen, men denke aan gelijkenissen van Jezus (Matt. 13; Mare. 4:26-29), en ook van mens en dier (Gen. 38:9; Jer. 31:27).
In het zaad is het kind of het jong aanwezig. Daardoor is ‘zaad’ ook een woord voor nakomeling en nakomelingschap geworden (Jes. 6:13; Jer. 7:15). Dan kan er dus ook over ‘het zaad van de vrouw’, de nakomelingschap van Eva gesproken worden, geen enkelvoud, nl. de Christus, maar een veelvoud (Gen. 3:15; vgl. 1 Sam. 2:20). In verband met de landbelofte wordt heel vaak over het zaad van Abraham, zijn nageslacht (een collectief) gesproken (Gen. 12:7; Hand. 3:25 etc.). Paulus heeft deze term in Gal. 3:15-19 uitdrukkelijk als een enkelvoud uitgelegd en toegepast op de ene nakomeling, de Christus. Maar hij wist ook van het meervoud: het zaad is nakomelingschap, nl. de gemeente (Gal. 3:29; vgl. Rom. 9:8, 29). Het zuivere of heilige zaad is het volk Israël als het leeft volgens Gods geboden: tegenover de ‘vreemde wijngaard’, het ontrouwe Israël (Jer. 2:21; Ezra 9:2; Mal. 2:15).