De voet op iets zetten betekent het claimen van de grond die betreden wordt, de onderwerping van de overwonnenen (Deut. 11:24; 1 Kon. 5:3; Ps. 8:7; 47:4; Rom. 16:20; 1 Kor. 15:25). Wie ‘het stof van zijn voeten schudt’ (Mare. 6:11; Hand. 13:51) verbreekt elke verbinding met de plaats die of het huis dat men verliet. Enkele malen zijn de ‘voeten’ een versluierde aanduiding van het geslachtsorgaan (Ex. 4:25; Jes. 6:2). De ‘voeten bedekken’ betekent zijn behoeften doen (1 Sam. 24:4; Richt. 3:24), NBG: zich afzonderen. De voetbank was een onderdeel van de troon (2 Kon. 9:18; Ps. 99:5). De ark, Sion of de aarde worden in overdrachtelijke zin voetbank van God genoemd (1 Kron. 28:2; Jes. 66:1; KI. 2:1; Hand. 7:49). Vijanden zullen de koning (Ps. 110:1) en de Messias (Matt. 22:44; Hand. 2:35; Hebr. 1:13) tot voetbank dienen. Voetwassing diende, vanwege het stof der wegen, vóór de maaltijd te geschieden (Gen. 18:4; Luc. 7:44; 1 Tim. 5:10). De voetwassing door Jezus is een teken van gemeenschap met Hem (Joh. 13:8).